![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, november 2010
|
||||||||
Dallapiccola: Orchestral Works 1 & 2Vol. 1: Tartiniana, divertimento voor viool en orkest – Due Pezzi – Piccola Musica Notturna – Frammenti sinfonici del Balletto ‘Marsia’ – Variazioni per Orchestra. Vol.2: Partita – Dialoghi voor cello en orkest - Quattro liriche di Antonio Machado – Three Questions with Two Answers. Gillian Keith (sopraan), James Ehnes (viool), Paul Watkins (cello), BBC Philharmonic o.l.v. Gianandrea Noseda. Chandos CHAN 10258 • 73' • Chandos CHAN 10561 • 67' •
Het eeuwfeest in 2004 van Luigi Dallapiccola (1904-1975) was voor het label Chandos reden om te starten met de uitgave van de complete orkestwerken van een componist die door veel musicologen wordt betiteld als de Italiaanse Alban Berg. Dallapiccola werd geboren in Istria, een betwist schiereiland in de Adriatische Zee, dat bij zijn geboorte aan Oostenrijk toebehoorde, vervolgens door Italië werd beheerd, en tegenwoordig deel uitmaakt van Croatië. Het spreekt dus bijna vanzelf dat zijn vader en broers politiek actief waren, en dat in de jonge Luigi al vroeg een groot gevoel voor sociale rechtvaardigheid werd gekweekt. Toen het gezin Dallapiccola tijdens de Eerste wereldoorlog werd geïnterneerd in Graz, maakte Luigi bovendien kennis met het Duits-Oostenrijkse muziekleven, en de opera’s van Richard Wagner vervulden hem met het besef dat hij zich wilde wijden aan één roeping: componeren. Voor iemand die in 1904 werd geboren zijn er uiteraard een paar niet te vermijden muzikale tijdgenoten aan te wijzen. Claude Debussy, de vader van de twintigste-eeuwse muziek, was van kolossale invloed op de jonge Dallapiccola, zodanig zelfs dat hij tussen 1921 en 1924 geen noot meer aan het papier toevertrouwde om de invloeden van deze reus eerst maar eens te verwerken. In de daaropvolgende jaren voegden zich daarbij de kennismaking met Schönbergs Pierrot Lunaire en de werken van Anton Webern, en het in dezelfde periode om zich heen grijpende neo-classicisme, geïnitieerd door Igor Strawinsky. In 1934 leerde hij bovendien Alban Berg persoonlijk kennen.
Als we een sprongetje maken naar de werkelijkheid van vandaag, mogen we vaststellen dat de betekenis van Dallapiccola als componist pas gevestigd is in de jaren na de Tweede wereldoorlog, en dat die betekenis vooral wortelt in vocale werken waarin hij zijn betrokkenheid met het lijden van de mensheid in de moeilijke periode tussen 1938 en 1945 heeft trachten uit te drukken. In 1948 trok hij internationaal voor het eerst de aandacht met de opera Il Prigioniero (De Gevangene), over een onderwerp dat geen verdere toelichting behoeft. Tussen 1938 en 1941 had hij al een soortgelijke aanklacht tegen het fascisme geschreven, de Canti di Prigionia voor twee gemengde koren, twee piano’s, twee harpen en slagwerk. Met deze beide werken heeft Dallapiccola zijn reputatie voor altijd gevestigd, en ze zijn voortreffelijk vastgelegd op een uitgave van Sony, onder de Finse dirigent Esa-Pekka Salonen (SK 68 323). In de jaren 1960 stond de reputatie van Dallapiccola als een huis, en zijn nieuwe opera Ulysse werd in 1968 dan ook met de hoogste verwachtingen tegemoetgezien. Het tijdsgewricht zal er ongetwijfeld mee te maken heben gehad, maar Ulysse was niet het succes dat men had geanticipeerd. Tot zijn dood in 1975 schreef Dallapiccola nog maar weinig, voornamelijk om gezondheidsredenen. Het oeuvre van Luigi Dallapiccola bestaat voor zo’n tachtig procent uit vocale werken, en dus mag het lanceren van een uitgave van de ‘complete’ orkestrale werken enige scepsis oproepen. Dat is niet nodig, want de vocale werken zijn in de discografische annalen redelijk aan bod gekomen. Bovenaan de lijst staat een budget-cd die gedirigeerd wordt door Hans Zender, uitgegeven op het label Apex, met onder andere de Canti di Prigionia en de Due Cori di Michelangelo Buonarrotti il Giovane (Apex 8573 89230-2). Dat brengt ons tot de werken op deze beide cd’s, die hopelijk in de nabije toekomst met een derde zullen worden aangevuld (tussen deel 1 en deel 2 was het verloop zes jaar....). Op deel 1 vinden we Tartiniana voor viool en orkest uit 1951, een combinatie van neo-classicisme en twaalftoonstechniek, en bruisend van speelplezier. Giuseppe Tartini werd net als Luigi Dallapiccola geboren op Istria, en door zijn muzikale partnerschap met de violist Sandro Materassi werd Dallapiccola geïnspireerd tot het bewerken van de vioolsonates van zijn grote voorganger. Materassi smeekte om een vervolg, en dat kwam er; Tartiniana Seconda mag dan ook niet ontbreken op deel 3 van de complete orkestwerken. Het volgende stuk op de cd is Due Pezzi uit 1947, een werk waar de eerder gebezigde karakteristiek ‘de Italiaanse Berg’ voor het eerst van toepassing lijkt. Maar dan wel met enige beperkingen, want de vrijheid die Berg zich permitteerd in het hanteren van de twaalftoonsregels wordt door Dallapiccola nog een beetje opgerekt. Dat was al te merken in de opera Volo di notte, waarin twaalftoonsmelodieën en grote drieklanken in gelijke mate het klankbeeld bepalen. De Due Pezzi bestaan uit een lyrische Sarabande en een virtuoze Fanfare en Fuga. Dallapiccola schreef deze werken oorspronkelijk voor viool en piano als Due Studi in 1946/7. Piccola Musica Notturna dateert uit 1954; de titel verwijst onmiskenbaar naar Mozarts Eine kleine Nachtmusik, maar daar stopt iedere vergelijking. De werkelijke inspiratie vond Dallapiccola in de nocturnes van een componist die hij zeer bewonderde, de Berceuse élégiaque en de Nocturne symphonique van Ferrucio Busoni. Het is een uiterst delicaat stuk dat door Dallapiccola in 1961 nog eens werd bewerkt voor een ensemble van slechts acht spelers. Zijn enige ballet schreef Dallapiccola in 1942/3, met de titel Marsia, gebaseerd op de klassieke legende over de sater Marsyas, die Apollo uitdaagt met zijn fluitspel, een wedstrijd die slecht afloopt voor de fluitist. In het fascistische Italië van die jaren zag het er voor een uitvoering van het ballet even slecht uit, en het duurde dan ook tot 1948 voordat het een theateruitvoering beleefde op het festival van Venetië. De ondernemende dirigent Daniël Sternefeld organiseerde een half jaar daarvoor al een uitvoering van een vijfdelige suite uit het ballet bij de Belgische Radio. In deze partituur heeft Schönberg zijn invloed moeten delen met Igor Strawinsky. In 1952 schreef Dallapiccola zijn bekendste pianowerk, Quaderno musicale di Annalibera, opgedragen aan zijn dochter met die prachtige naam (quaderno = oefenboek). Bach zou het een Clavierbüchlein genoemd hebben, en Dallapiccola liet zich inspireren door diens Kunst der Fuge en Musikalisches Opfer, en hij past Bachs contrapuntische kunsten toe op zijn twaalftoonsmateriaal in elf variaties. In opdracht van het avontuurlijke Amerikaanse Louisville Orchestra maakte hij er in de beide volgende jaren een orkestversie van, die op 2 oktober 1954 voor het eerst in Louisville tot klinken kwam. Het is Dallapiccola’s meest consequent doorgevoerde instrumentale twaalftoonscompositie geworden. De andere cd, Orchestral Works, Volume 2, verscheen zoals al eerder opgemerkt pas in 2010. Hij opent met een grote verrassing, de Partita voor orkest uit 1932, toen Dallapiccola nog geheel in de ban van Respighi verkeerde. Maar ook hier verloochent Dallapiccola’s liefde voor de menselijke stem zich niet. In het laatste deel van dit vierdelige werk, dat bijna een half uur duurt, is een belangrijke rol toebedeeld aan een sopraansoliste, in een wiegelied aan de maagd Maria. Een vergelijking met de Vierde symfonie van Mahler dringt zich door die ‘himmlische’ finale onvermijdelijk op, maar het idioom is eerder te vergelijken met dat van zijn landgenoten en grote voorbeelden Ottorino Respighi en Alfredo Casella. De overgang naar het volgende werk op deze cd, het vijfdelige Dialoghi voor cello en orkest uit 1959/60, komt als een schok. Hier is onmiddellijk te horen dat Dallapiccola het kloeke besluit had genomen om Arnold Schönberg consequent op het pad der doornen te volgen. De Dialoghi klinken dan ook als het celloconcert waar Schoenberg nooit aan toe kwam. Quattro Liriche di Antonio Machado uit 1964 zijn een orkestversie van vier liederen die Dallapiccola in 1948 had geschreven, en waarin de lyrische en vrije toepassing van de twaalftoonstechniek getemperd wordt door tonale elementen, net als in de opera Volo di notte en de eerder genoemde Due Pezzi op Volume 1. De cd wordt afgerond met het orkestrale Three Questions with Two Answers, geschreven in opdracht van het New Haven Symphony Orchestra in Connecticut in de Verenigde Staten. De titel refereert uiteraard aan The Unanswered Question van Charles Ives, die aan de Universiteit van New Haven afstudeerde. De muziek heeft echter met Ives niets van doen. Het is Dallapiccola’s laatste orkestwerk, en het werd tijdens zijn leven na de première niet meer uitgevoerd en verscheen ook niet in druk. Overigens werd het eerder opgenomen op LP door Bruno Maderna. Het muzikale materiaal is nauw gerelateerd aan Dallapiccola’s laatste opera, Ulisse en is streng dodecafonisch georganiseerd. De uitvoeringen op deze beide cd’s door dirigent Noseda en ‘zijn’ BBC Philharmonic Orchestra uit Manchester zullen naar alle waarschijnlijkheid nooit verbeterd worden. De Canadese violist James Ehnes heeft zich liefdevol ontfermt over Tartiniana. Cellist Paul Watkins, die ook regelmatig actief is als dirigent, geeft een topuitvoering van de Dialoghi. De sopraansolo in de Partita en de Quattro Liriche wordt voortreffelijk vertolkt door sopraan Gillian Keith. Luigi Dallapiccola behoorde in de jaren 1960 tot de top van het internationale muziekleven. Vijftig jaar later ziet dat er heel anders uit, maar met deze uitgave wordt voor hem een blijvend monument opgericht. Volume 3 please. index |
||||||||