CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, augustus 2009

 

 

Bruch: Arminius op. 43.

Hans Christoph Begemann (bas, Arminius), Michael Smallwood (tenor, Siegmund), Ursula Eittinger (alt, Priesterin), Ryoka Morooka (orgel), Rheinische Kantorei, Göttinger Symphonie Orchester o.l.v. Hermann Max.

CPO 777 453-2 • 57' + 32' • (2 cd's)

Klik hier voor de recensie van Gerard Scheltens.


Max Bruch was een lang leven beschoren: hij werd geboren in 1838, tien jaar na het verscheiden van Beethoven, Weber en Schubert. Hij stierf in 1920, toen Strawinsky triomfen vierde, Schoenberg zijn twaalftoonsmethode had gelanceerd en Bartók zijn beide eerste strijkkwartetten had gepubliceerd. In 1907 gaf Bruch zelf een onbarmhartig realistische samenvatting van zijn componistencarričre in een vraaggesprek met de Amerikaanse muziekjournalist Arthur Abell:

Over vijftig jaar zal Brahms tot de grootste componisten aller tijden behoren, terwijl ik voornamelijk zal voortleven door mijn Vioolconcert..... Brahms was een veel groter componist dan ik, om verschillende redenen. Ten eerste was hij veel origineler. Hij ging altijd zijn eigen gang. Hij gaf niets om de reactie van publiek of critici.....Ik had een vrouw en kinderen om te onderhouden en te laten studeren. Ik was genoodzaakt om geld te verdienen met mijn composities. Dus moest ik werken schrijven die plezierden en gemakkelijk te begrijpen waren. Toch verlaagde ik mezelf nooit; mijn artistieke geweten stond dat niet toe. Ik componeerde altijd goede muziek, maar het was muziek die gemakkelijk verkocht. In mijn muziek was nooit iets controversieels zoals in die van Brahms.

Je zou er bijna tranen in je ogen van krijgen. Brahms was vijf jaar ouder dan Bruch en heeft dus zijn altijd als een kolossale wolk zijn leven verduisterd. Bovendien paarde het ontzag voor Brahms de componist zich aan een behoorlijke hekel aan de mens Johannes Brahms. Die vond hij maar een hufter. Om van Richard Wagner maar te zwijgen. Lohengrin ging nog net, maar na Tristan was het afgelopen.

Bruch gaf na enkele jeugdige pogingen het streven naar succes in het operatheater op, en wendde zich tot een beproefd recept, in de lijn van zijn voorgangers Handel en Mendelssohn: het oratorium, en meer in het bijzonder, het wereldlijke oratorium. Het sociale klimaat van zijn tijd werkte mee,want de koorgezelschappen schoten als paddestoelen uit de grond. Zijn eerste grote succes boekte hij met Odysseus op. 41(1872), dat in korte tijd de toonkunstkoren van Europa en de Verenigde Staten veroverde.

De Frans-Pruissische Oorlog van 1870/1 zorgde voor een golf van patriottisme en toen in 1875 het Herrmannsdenkmal in het Teutoburgerwald zou worden ingewijd greep Bruch de gelegenheid met beide handen aan. Herrmann is de Duitse naam van Arminius die in A.D. 9 de confrontatie met de Romeinse overheersers aanging en ze succesvol wist te verjagen. Oorspronkelijk wilde Bruch het werk 'Die Herrmannsslacht' noemen. In het zojuist verenigde Duitsland onder Bismarck zou dit onderwerp garant staan voor succes, en dus voor inkomsten - hoewel Bruch nog geen gezin had gesticht. Wel was hij juist afgewezen door de rijke familie van zijn negentienjarige verloofde, wegens gebrek aan een vast inkomen...

Arminius kwam in 1875 in Barmen tot klinken en bracht niet het succes dat Bruch zich gewenst had. Hij bleef twee jaar lang schaven en vijlen aan de partituur, tot ze in 1877 eindelijk in druk verscheen. Arminius was onder de vele oratoria die Bruch aan het papier toevertrouwde zijn favoriet, ondanks het feit dat de publieke belangstelling het al vrij snel liet afweten.

In 2009 beleven we de 2000ste verjaardag van de Herrmannsslacht, een goede reden voor de Norddeutsche Rundfunk, Museum und Park Kalkriese, en het label CPO om de handen ineen te slaan en een en ander muzikaal te ondersteunen. Een zomerse openluchtuitvoering in Park Kalkriese werd voorafgegaan door een studio-opname in februari/maart  van dat jaar. Laat u verrassen door de uitvoerenden: oude muziek specialist Hermann Max met zijn Rheinische Kantorei werden gekoppeld aan het symfonieorkest van Göttingen. Het resultaat is verbluffend goed. Dat veel te kleine koortje van dertig zangers wordt door de techniek natuurlijk ruim bijgestaan, maar nooit zo dat het stoort. Bruch zou zijn oren niet geloofd hebben, de negentiende-eeuwse zangverenigingen telden minstens tweehonderd leden.

Het kooraandeel in dit werk is kolossaal, meer dan in enig ander oratorium van Bruch. Dat neemt niet weg dat de solisten enorm bijdragen aan de kwaliteit van deze opname. Voorop bas-bariton Hans Christoph Begemann, woord voor woord te verstaan, doorleefd en zonder meer indrukwekkend. Tenor Michael Smallwood is niet taaleigen, maar wel heel sympathiek van geluid. Ursula Eittinger maakt indruk, ondanks een kleiner aandeel. Net als in het oratorium Moses is de orgelpartij van wezenlijk belang, maar wat vooral telt is de integratie van orgel en orkest, hier tot perfectie gerealiseerd. De opname werd gemaakt in de Konzertsaal NDR te Hannover (dat wordt niet vermeld in het boekje), die niet beschikt over een pijporgel,  maar dat is niet te horen.

Arminius werd overschaduwd door Odysseus, zoveel is duidelijk, maar beluistering van de opname van 'Odysseus' op Koch Classics onder Leon Botstein (niet meer in de catalogus) roept twijfels op. Arminius was niet voor niets Bruchs favoriet. Ironisch genoeg is het ook zijn meest wagneriaanse schepping. 


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links