CD-recensie
© Siebe Riedstra, augustus 2020 |
Was kümmert mich seine elende Fidel, wenn der Geist zu mir spricht. 'Wat maalt mij die rotfiedel van jou, wanneer ik de geest krijg,' zou Ludwig van Beethoven gezegd hebben tegen de violist Ignaz Schuppanzigh, toen die zich beklaagde over teveel moeilijke noten. Je zou bijna medelijden krijgen met de gefrustreerde componist, en hem een betere violist toewensen. Maar dat geeft een scheef beeld van de werkelijkheid. Toen Beethoven definitief naar Wenen verhuisde was Ignaz Schuppanzigh een van de eerste musici met wie hij kennismaakte. Ignaz was zes jaar jonger dan Ludwig, en ze werden al snel goede vrienden. Ignaz maakte Ludwig niet alleen wegwijs in het muziekleven van de metropool, maar ook in het uitgaansleven van de stad, inclusief Kneipe und Bordell. Toen de twee elkaar leerden kennen had Schuppanzigh al een stevige reputatie als vioolvirtuoos, en was hij primarius van een strijkkwartet in dienst bij Prins Lichnowsky. In 1804 richtte Schuppanzigh zijn eigen strijkkwartet op, en vanaf dat moment was hij degene die de nieuwste strijkkwartetten van zijn vriend aan her Weense publiek voorstelde. We hebben het vandaag over het strijkkwartet als een 'rationeel gesprek tussen vier vrienden' - in navolging van Goethe. Maar in de strijkkwartetten die Schuppanzigh leidde was het vooral de primarius die de dienst uitmaakte, en waar de publieke aandacht naar uitging. De omslag naar dat rationele gesprek werd juist veroorzaakt door Beethovens schrijfwijze, en het zou na Beethovens dood nog even duren voordat andere componisten hem daarin zouden volgen. Iemand als Louis Spohr reisde half Europa af om in iedere grote stad drie strijkers op te trommelen en dan zijn eigen strijkkwarteten uit te voeren, die in wezen verkapte vioolconcerten waren. Ook vandaag zien we naast neutraal betitelde strijkkwartetten als het Alban Berg of het Quartetto Italiano hier en daar kwartetten die de naam dragen van de primarius, die dan in veel gevallen ook nog een beroemd vioolvirtuoos is. Twee bekende voorbeelden zijn het Zehetmair en het Tetzlaff Quartett. Daar stopt de vergelijking met Spohr, want beide mannen hebben zich verzekerd van vaste medespelers. In het geval van Zehetmair speelt echtgenote Ruth Kilius de altvioolpartij, in het Tetzlaff Quartett speelt zus Tanja de cellopartij. Het Tetzlaff Quartett speelt sinds de oprichting in 1994 in dezelfde formatie, en is ondanks het feit dat ze niet een seizoen volspelen bepaald geen 'gelegenheidskwartet'. Wel heeft het lang geduurd voordat er opnamen werden gemaakt, eerst vanaf 2010 voor het label Cavi, en sinds 2017 voor het Finse label Ondine. Dit is pas de tweede cd voor dat label, en de eerste keer dat het kwartet zich discografisch manifesteert met Beethoven. Voor deze dubbel-cd koos Tetzlaff de twee kwartetten die Beethoven in 1825 schreef, twee jaar voor zijn overlijden en daarmee behorend tot het muzikale testament van de meester. Over de ontstaansgeschiedenis van de kwartetten heeft Aart van der Wal een serie boeiende artikelen geschreven, in aflevering 5 (opus 127) en 7 (opus 130 en 133) komen de hier gespeelde werken aan bod. Zoals u daar kunt lezen is over opus 130 het nodige te doen geweest. Het werk eindigde oorspronkelijk met een kolossale Fuga, waarop de componist niet weinig trots was. Toen bleek dat het publiek een andere mening was toegedaan was hij eerste boos (stelletje ezels), en vervolgens schreef hij een nieuwe finale die aan de luisteraar heel wat minder eisen stelde. Ironisch eigenlijk dat dat tevens zijn laatste voltooide compositie zou blijken. Maar wat te doen wanneer we anno nu het kwartet opus 130 uitvoeren? Met de oude of de nieuwe finale? Of zelfs beide? In het geval van een opname is de oplossing simpel: op de cd is voldoende ruimte voor beide, en de consument kan zelf zijn keuze maken. Christian Tetzlaff koos voor de oorspronkelijke versie van het kwartet, dus inclusief Fuga en zonder de nageboorte. Er is één machtig argument om het zo te doen, en dat is tevens geldig voor de combinatie van opus 125 en opus 130. Beide kwartetten en de fuga zijn gebaseerd op een thema van vier noten (Willem Pijper zou het een kiemcel hebben genoemd) dat in de verte wel iets weg heeft van het bekende B.A.C.H motief. Beethoven heeft als bekroning van dit machtige werk een fuga gecomponeerd die het werk van Bach naar de kroon steekt. Niet voor niets is ze de geschiedenis ingegaan als 'Grosse Fuge' - Stravinsky sprak van de 'Sehr Grosse Fuge'. Niet zomaar een fuga, maar een tripelfuga, met drie thema's die op ingenieuze wijze worden verwerkt. De Grosse Fuge is een werk dat menige componist en dirigent aan het denken en aan het werk heeft gezet. Het meest bekende resultaat van alle speculaties is de versie voor strijkorkest in alle mogelijke bezettingen, in grootte gebaseerd op een omvang die uitgaat van één tot acht contrabassen. Een bijzondere versie leverde dirigent Michael Gielen, door het werk in de strijkersbezetting te 'instrumenteren' - wat wil zeggen dat hij effecten als 'sul ponticello' toepast en het strijkorkest in twee groepen opstelt. Het is wat kort door de bocht om de uitvoering van het Tetzlaff Quartett op te hangen aan de Grosse Fuge, maar ik doe het toch. In technisch en muzikaal opzicht is er in de beide kwartetten zoveel te genieten dat we daar kort over kunnen zijn. Maar wat dit kwartet in de Fuge presteert grenst aan het ongelofelijke. Hier laat het in technische perfectie (sonoriteit, intonatie, ritmische precisie, frasering) de veelgeroemde uitvoering door het Alban Berg Quartett (om maar één voorbeeld te noemen) ver achter zich. Dit is zonder meer een uitgave die in het Beethovenjaar en nog lang daarna van zich zal doen spreken. index |
|