![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, september 2013
|
Het vioolconcert van Béla Bartók klonk op 23 maart 1939 voor de allereerste keer in het Amsterdamse Concertgebouw. Zoltán Székely was de solist, en Willem Mengelberg dirigeerde het Concertgebouworkest. Wonder boven wonder werd deze première – op glasplaten – vastgelegd, en is ze meermalen op cd verschenen. Ruim een halve eeuw later maakte Thomas Zehetmair deze opname in Boedapest, met het orkest van Iván Fischer. Nu is diezelfde Iván Fischer inmiddels geen onbekende in de buurt van het Concertgebouw – hij spreekt Nederlands en heeft het Concertgebouworkest in menig memorabel concert gedirigeerd. Zehetmair is hier al net zo’n vertrouwde verschijning, hetzij als solist en dirigent bij de Amsterdamse Bachsolisten, of als dirigent van de Negende Beethoven in de Vrijdag van Vredenburg. Dat er een eerste vioolconcert van Bartók bestond hebben we heel lang niet geweten. Pas in 1958, bijna twintig jaar na de première van het tweede concert presenteerden violist Hans Heinz Schneeberger en dirigent Paul Sacher het ‘Eerste’ vioolconcert. Dat was het resultaat van Bartóks stormachtige verliefdheid op een vioolspelende schoonheid, voor wie wel meer componerende mannen op de knieën gingen: Stefi Geyer. Smoorverliefde muziek was het gevolg, maar een compleet vioolconcert werd het niet. Toen Stefi geen interesse in Béla bleek te hebben bleef een derde deel onvoltooid. Yehudi Menuhin en Béla Bartók zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bartók componeerde zijn sonate voor vioolsolo voor Menuhin, en Menuhin maakte onvergetelijke opnamen van Bartóks concerten, inclusief dat voor altviool, de rhapsodieën en de sonates. Zehetmair is in zeker opzicht te vergelijken met Menuhin, hij dirigeert en houdt zich intensief bezig met kamermuziek, getuige het geruchtmakende Zehetmair Kwartet. Het Eerste vioolconcert krijgt van Zehetmair en Fischer een onnavolgbare vertolking, die in het eerste deel de kwalificatie ‘zum weinen schön’ verdient. Het tweede deel wordt door Zehetmair en Fischer voor het eerst in de geschiedenis omgetoverd tot een volwassen stuk muziek. Bravo! Tegen de tijd dat Bartók zijn echte vioolconcert schreef was er het nodige veranderd. Béla Bartók was een componist met een internationale reputatie, en nieuwe stukken van zijn hand werden met ingehouden adem verwacht. Helaas was de politieke situatie ook grondig gewijzigd – de première werd dan wel gedirigeerd door Willem Mengelberg, maar Bartók werd al snel tot het Pantheon van ‘ongewenschte muziek’ verwezen, terwijl Willem zijn orkest liever op toernee meenam naar Frankfurt. Toch heeft het gruwelijke gat dat in de carrière van Bartók werd geslagen en uiteindelijk zijn dood versneld heeft, geen nadelige gevolgen gehad voor zijn naoorlogse reputatie. Al op 20 september 1948 registreerde Eduard van Beimum met het Concertgebouworkest een verpletterende opname van het Concert voor Orkest. Het vioolconcert mocht zich verheugen in de belangstelling van Yehudi Menuhin en Isaac Stern, en in de volgende decennia van iedere zichzelf respecterende violist(e). Uit deze overvloed aan opnamen is het onmogelijk kiezen, en eerlijk gezegd is dat ook helemaal geen leuke sport. Wat me opvalt is dat er grofweg twee methodes worden gehanteerd om dit concert aan te pakken. De ene plaatst het in de ‘grote traditie’ van twintigste-eeuwse meesterwerken, u kunt ze zelf verzinnen. De andere komt uit de hoek van wat ik uit gemakzucht maar even de ‘zigeunermuziek’ noem – een niet erg accurate en nogal beladen term die desondanks door iedereen begrepen wordt. Thomas Zehetmair en Ivan Fischer kiezen voor de traditie van Beethoven, Brahms en Berg. De ‘joodse zigeuner’ Itzhak Perlman mag later in de hemel naast Bartók komen zitten, André Previn zit dan aan de andere kant. Nieuwkomer Patricia Kopatsjinskaja op Naïve speelt totaal onbevangen op blote voeten en laat hier op aarde hopelijk nog jarenlang horen dat er altijd weer nieuwe klanken in dit meesterwerk te ontdekken zijn. index |
|