![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, augustus 2013
|
De familie Bach was eeuwenlang actief in Duitsland – een Bach was in de omgangstaal een muzikant. Johann Sebastian was niet de eerste Bach, en ook niet de laatste. Hij was zich echter terdege bewust van het belang dat de familie speelde in het Duitse muziekleven. Zelf legde hij een archief aan van werken die door zijn voorvaderen werden geschreven, en die hij belangrijk genoeg vond voor het nageslacht. Het zijn meest vocale werken, opgetekend in het Alt-Bachsche Archiv. Organist Sergio Militello biedt op deze uitgave een aardig zelfgekozen alternatief inzake de orgelwerken van de familie, en gaat nog een stap verder door de kroniek uit te breiden tot de generaties na Johann Sebastian, inclusief zijn zoons. Zo is hier een mooi chronologisch overzicht ontstaan van tweehonderd jaar Bachs en het orgel, van Heinrich (1615-1692) tot Wilhelm Friedrich Ernst (1759-1845). Militello heeft voor deze opname een bescheiden instrument gekozen dat in 1986 werd gebouwd door de Nederlandse orgelbouwer Reil. Het staat in de Sommersakristei van het Klooster in het Oostenrijkse Melk, een bescheiden ruimte met een droge akoestiek. Daardoor komt het overwegend intieme karakter van de gespeelde werken goed tot zijn recht. Reil bouwde een instrument met twee werken die opgesteld zijn in tegenover elkaar gesitueerde en reeds bestaande kasten. In de ene bevindt zich het ‘Evangelienwerk’ voor de fluitregisters, in het ‘Epistelwerk’ staan de prestanten. Op de website van de firma Reil kunt u de specificaties nalezen. Het boekje bij de cd vermeldt dat het instrument 77 pijpen heeft, maar dat moeten er natuurlijk 777 zijn. De begeleidende tekst heeft Militello zelf geschreven, en ze biedt een instructief overzicht van de – in chronologische volgorde ingespeelde – elf ‘Bachen’. Zijn bewering dat we hier een ontwikkeling van de zestiende tot de twintigste eeuw kunnen waarnemen lijkt me overdreven, verder dan de zeventiende tot de negentiende kom ik niet. Dat geen van de werken het niveau van de grote J.S.B. haalt was te voorspellen, en misschien is het daarom ook maar beter dat hij niet vertegenwoordigd is. Maar zijn zoon Wilhelm Friedemann, een van de beroemdste organisten van zijn tijd, had wat mij betreft iets meer ruimte verdiend, ook al heeft hij maar een uurtje orgelmuziek nagelaten. Zijn productievere broer Carl Philipp Emanuel treft hetzelfde lot: met een Rondo van vijf minuten moeten we genoegen nemen, terwijl de man zes prachtige sonates [Wq 70] schreef, die bovendien eminent geschikt zijn voor dit instrument. Voor beide broers was op deze schijf met de bescheiden lengte van ruim drie kwartier nog ruimte te over. De derde belangrijke broer, Johann Christian, schreef opera’s en geen orgelwerken. Hij is dus ook niet de auteur van de hier gespeelde fuga uit 1810 over de naam Bach; die stamt van een verre achterneef met dezelfde voornamen. Sergio Militello laat in zijn spel horen dat hij over de historische uitvoeringspraktijk heeft nagedacht. Toch komt het me vreemd voor dat twee eeuwen muziekgeschiedenis zo eenvormig in klank worden neergezet. De enorme waterscheiding tussen vader J.S. en zoon C.P.E. wordt zo wel enigszins weggepoetst. Wat overigens niet wil zeggen dat er op de technische vaardigheden van Militello iets af te dingen valt. Hij kiest gewoon voor een wat didactische speeltrant waarvan je moet houden. Waar het hem om begon is mooi gelukt: een boeiend overzicht van twee eeuwen Bach op het orgel. Mooie bijkomstigheid is dat we nu weten dat de Hollandse firma Reil niet alleen in Nederland boeiende instrumenten heeft neergezet, maar ook in Stift Melk. Waarvan acte! index |
|