CD-recensie
© Siebe Riedstra, juni 2017
|
Drie cantates die Bach componeerde voordat hij Thomascantor werd en er zo'n zestig per jaar moest produceren. Uit de tijd die hij doorbracht in Weimar koos het Ensemble Alia Mens drie cantates die ze presenteren zonder opsmuk: in enkelvoudige bezetting. Ze doen dat met liefde en toewijding, en het resultaat is hartverwarmend, ontroerend en frustrerend tegelijk. Kunnen vier vocalisten net als een strijkkwartet niet gewoon van tevoren afspreken wanneer er wel en niet gevibreerd wordt? Het is bepaald geen aanmerking op deze specifieke bezetting, maar een universeel fenomeen dat ik bij talloze concerten en opnamen waarnam en waarneem. Ook het Hilliard Ensemble ontkwam er niet aan. Het lijkt spijkers op laag water zoeken, maar wanneer je zo'n fundamentele keuze maakt ga je met de billen bloot, en dan spoort een altus die van nature strak zingt niet met een bas die gul vibreert. De discussie over de uitvoeringspraktijk van de vocale werken van Johann Sebastian Bach woedt al lang niet meer zo hevig als in de tijd dat Nikolaus Harnoncourt en na hem Joshua Rifkin er hun nieuwe inzichten op loslieten. In 1970 presenteerde Harnoncourt een Mattheuspassie waaraan geen vrouwen te pas kwamen. In 1981 kwam Rifkins opname van de Hohe Messe uit op het label Nonesuch, waaraan geen koor te pas kwam. Harnoncourts innovatie is een zachte dood gestorven, al mogen we niet vergeten dat aan de registratie van de volledige cantates die hij met Gustav Leonhardt realiseerde, eveneens alleen jongens en mannen meewerkten. De daden die deze beide mannen stelden hadden natuurlijk ook iets provocerends, door juist deze twee iconen uit de muziekgeschiedenis zo rigoreus aan te pakken. We vinden in de enorme orderportefeuille van Bach ook werken die zich bevinden in het schemergebied waarover helemaal niet gediscussieerd hoeft te worden. Neem bijvoorbeeld Cantate 161, Komm du süsse Todesstunde, met voorop in de bezetting twee blokfluiten. De aanvullende strijkersbezetting bestaat uit partijen voor eerste en tweede viool, altviool en continuo, bestaande uit orgel, cello en contrabas. Ook zijn er twee vocale solisten en een vierstemmig 'coro' voorgeschreven. Wie zijn verstand gebruikt zal het bij het zien van die twee blokfluiten wel uit zijn hoofd laten om meer dan twee violen en één altviool in te zetten. Hetzelfde geldt voor de vocale bezetting: meer dan vier zangers heb je voor dat simpele koraaltje echt niet nodig. Toch waren er tijden dat Bachverenigingen dit werk met dwarsfluiten, een strijkorkest en een gemengd koor uitvoerden. Waar nauwelijks over gediscussieerd werd was een veel belangrijker punt, namelijk de uitvoeringspraktijk waarover geen discussie gevoerd hoeft te worden omdat we die precies kennen. De vanzelfsprekende gewoonte om de uitvoering van de cantates te laten plaatsvinden op de 'orgelempore' - de plek bij het orgel waar veel ruimte was gelaten voor zangers en instrumentalisten. Ook hier geeft cantate 161 inzicht in zo iets simpels als die alledaagse routine: in het eerste deel speelt het orgel de cantus firmus van het koraal Wenn ich einmal soll scheiden. Een ontroerende vondst die vergelijkbaar is met de inzet van de jongens in het openingskoor van de Mattheuspassie. Maar ook een vondst die door het putje gespoeld wordt wanneer die orgelpartij op een kistorgel moet worden uitgevoerd. Jammer dat het prachtproject 'Bach in Context' zich niet over deze cantate heeft mogen buigen, zij weten hoe het moet (ik heb alle delen hier besproken). De struikelsteen hier is vanzelfsprekend het openingskoor van cantate 12 "Weinen, Klagen,Sorgen, Zagen" - de blauwdruk voor het Crucifixus uit de Hohe Messe. Een meesterwerk dat zich afhankelijk van de leeftijd van de luisteraar en diens discografische kennis in de oren genesteld kan hebben sinds de dagen van Anton van der Horst, Herbert von Karajan, Karl Münchinger en talloze anderen. Een goed moment om deze uitvoering van Alia Mens eens te vergelijken met die van Joshua Rifkin, die de cantate ook opnam. Interessant om op te merken dat Rifkin zijn eigen instinct niet volgt: wanneer je een kleinschalige uitvoering van deze indrukwekkende muziek voorstaat moet je er geen kerkelijke galm overheen leggen, want dan suggereer je alsnog een koor. Dat zoiets uitsluitend voor verantwoordelijkheid van het opnameteam zou komen wil er bij mij niet in. Het Ensemble Alia Mens kiest wel voor een kamermuzikale benadering met bijbehorende akoestiek. De opname werd gemaakt in het kerkje van Bry, waarmee iets bijzonders aan de hand is. Er bevindt zich daar een trompe-l'oeuil van Daguerre dat een uitzicht op het interieur van een machtige kathedraal voorstelt. Misschien een metafoor voor de manier waarop we ons vertrouwde uitzicht op Bachs kathedrale scheppingen niet willen kwijtraken?
index |
|