![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, november 2013
|
Deze schitterende uitgave van de complete orgelwerken van Bach, voor het eerst in het super-audio formaat, is het trieste vervolg op een wreed verstoorde droom. Een droom die begon in het hoofd van Anne den Hartigh, orgelfanaat en bewonderaar van Ewald Kooiman, levende legende in het Nederlandse orgellandschap, geboren op 14 juni 1938. Den Hartigh stelde de benodigde financiële middelen ter beschikking om de zeventigjarige Kooiman in de gelegenheid te stellen om het complete orgelwerk van Bach op te nemen – voor de derde keer, maar daarover later meer. Aan Ewald werd de orgelkeuze overgelaten, en aangezien geld geen rol speelde koos hij voor een integrale op historische instrumenten van de Elzasser tak van de familie Silbermann – ook daarover later meer. De state-of-the-art registratie werd toevertrouwd aan het label Aeolus, het enige label dat al jaren consequent bezig is met orgelopnamen in super audio. Christoph Martin Frommen is de gedreven man achter dit label, en het hoeft geen betoog dat hij een control freak is die alle touwtjes zelf in handen houdt, van microfoonopstelling tot en met vormgeving en verkoop. Samen trokken ze naar de Elzas, Kooiman om te spelen, Frommen om op te nemen, en Hartigh voor hand-en-spandiensten. Dat was in 2008, en in rap tempo werden in de maanden april, juni en oktober acht cd’s opgenomen. Op 25 januari 2009 sloeg het noodlot toe: Ewald Kooiman overleed tijdens een welverdiende vakantie in Egypte. De klap kwam keihard aan, en slechts gelijdelijk aan drong het besef door dat over zijn muzikale nalatenschap beslissingen genomen moesten worden. We mogen aannemen dat Anne den Hartigh in dat vervolg een beslissende rol heeft gespeeld. De uitkomst was dat het projekt werd voltooid door drie leerlingen van Kooiman. In de volgende twee jaren werkten ze aan de completering van deze integrale. Op 4 september 2012 vond de presentatie plaats in de dinsdagavondserie van de Bavo in Haarlem. Jos van der Kooy was ceremoniemeester en de kleinkinderen van Ewald Kooiman namen de eerste box in ontvangst. Organiste Ute Gremmel-Geuchen, die het grootste deel van de voltooiïng op haar naam mag schrijven, zorgde samen met Jos van der Kooy voor de muzikale omlijsting. Ewald Kooiman is een fenomeen binnen de Nederlandse orgelwereld. Ik noem hem voor mezelf altijd Professor Ewald, hoewel ik hem niet heb gekend – hij is gewoon de enige organist die ook echt professor was: aan de Vrije Universiteit. Op vroege foto’s oogt hij als een langharige provo die net zo goed de drummer van een rockband zou kunnen zijn. Een orgelvirtuoos zonder weerga en zonder orgel is hij zijn hele leven gebleven – want nooit werd hij titularis van een gerenommeerd instrument. Weet u wat hij deed? Veertig jaar lang begeleidde hij elke zondag de kerkdiensten in de kapel van het VU-ziekenhuis op een bescheiden orgeltje. Intussen zorgde hij ervoor dat de VU werd uitgerust met een ‘Couperin-orgel’, een instrument naar Franse barokke snit. Op het orgelarchief van de NCRV op internet kunnen we hem daarop gelukkig nog steeds beluisteren. Bach was levensgroot aanwezig in het organistenleven van Kooiman. Dat begon al in het tijdperk van de elpee, met een integrale voor een label met de onwaarschijnlijke naam Kerk en Muziek Kampen. Opvallend is dat Kooiman daar al naar de Elzas afreisde om op te nemen op Silbermann-orgels. In zijn orgelkeuze was hij ronduit liberaal, want ook het orgel van de Oude Kerk in Amsterdam en dat van de Kathedraal in Den Bosch deden mee. Zijn volgende integrale, voor het label Corona, en niet meer op elpee maar op cd, realiseerde hij op al even eigenwijs gekozen instrumenten – wat dacht u van de Grote Kerk te Nijkerk met precies één Subbas 16’ in het pedaal. Kooiman voelde zich uitgedaagd, niet door de eindeloze mogelijkheden van zijn instrumenten, maar door hun beperkingen. Silbermann-orgels zijn er in maten en soorten, en ze zijn veelvuldig onderwerp van discussie. Dat komt omdat er twee Silbermannen zijn. Eentje die dicht in de buurt van Bach opereerde, en een andere die wegtrok naar de Elzas. Gottfried Silbermann bouwde beroemde orgels voor de Hofkirche te Dresden en de Dom van Freiberg, om de twee bekendste maar even te noemen, benevens een dertigtal goed bewaard gebleven instrumenten. Ze worden algemeen beschouwd als ideale vehikels voor de muziek van Bach. De Elzasser tak van de familie bestaat uit Andreas (1676/8 - 1743), broer van Gottfried, en diens zoon Johann Andreas (1712 - 1783). Ze hebben het in kringen van Bachkenners wat moeilijker, de Elzas is ver weg van Leipzig, en de klank van sommige registers is Franser - zangerige fluiten, strijkende prestanten, kruidige vulstemmen en knorrende tongwerken. De laatste categorie is prominent aanwezig op de eerste acht cd’s die Ewald Kooiman inspeelt. In de ‘grote’ werken verschijnt nogal eens zo’n knorrend zestienvoets tongwerk in het pedaal, dat niet altijd even vlot aanspreekt, met de nodige gevolgen voor de ‘korte’ noten. De tremulant wordt al evenmin geschuwd, en die heeft bij deze Silbermannen de neiging tot bibberen – je moet ervan houden. Het is in dit verband misschien aardig om een vergelijking te maken tussen twee opnamen van hetzelfde werk, dat strikt genomen niet eens voor orgel werd geschreven: de Toccata BWV 913. Ze maakt deel uit van het meest onderschatte deel van Bachs klavecimbelwerken: de Zeven Toccata’s BWV 910-916. Pianisten houden er zich mondjesmaat mee bezig, en op orgelconcerten kom je ze evenmin tegen. Ewald Kooiman maakt de uitzondering op de regel. In 2000 registreerde hij voor het label Querstand een opname van BWV 913 op het Silbermann-orgel van St. Petri te Freiberg. Op deze integrale vinden we dat stuk terug als de afsluiting van de eerste cd, opgenomen in Marmoutiers, op een orgel van Andreas Silbermann uit 1709 - die opname vond acht jaar later plaats. Van een organist die de zestig is gepasseerd verwacht je geen grote verschillen, maar ze zijn er wel. Ze worden echter niet ingegeven door nieuwe inzichten, maar door de beschikbare kleuren van de betrokken instrumenten, zelfs wanneer de registraties gelijksoortig zijn. Op het orgel van Gottfried Silbermann speelt Kooiman strakker en feller in de snelle delen, in Marmoutiers geeft hij de rondere klank in ongeveer dezelfde registratie wat meer ruimte. In het langzame derde deel laat hij zich verleiden tot het gebruik van tremulerende fluiten. De combinatie fluiten en tremulant veroorzaakt in Marmoutiers aanvankelijk een schok – je denkt dat je naar een bioscooporgel luistert. Kooiman laat zich inpakken door die klank, die hij het gehele segment volhoudt. In Freiberg registreert hij het begin zonder tremulant, die komt er pas later bij – het resultaat is alweer strakker en minder ‘sentimenteel’. Deze uitgave had, ingehaald door de dood, beperkt kunnen blijven tot een torso van acht cd’s. Voor Ewald Kooiman zou het een waardig testament zijn geweest, maar zijn doelstelling zou niet zijn gehaald: een complete Bach op instrumenten van de Elzasser Silbermanns, en in het super-audio formaat. Twee jaar na zijn dood besloten initiatiefnemer en producent om de cyclus te voltooien, in de geest van de meester. Dan zoek je dus representatieve leerlingen uit die ‘in het profiel passen’. Dat is op zichzelf een bijna onmogelijke opgave – iemand als Kooiman moet honderden leerlingen hebben gehad, waaronder vele inmiddels grote namen. Ik heb geen idee wie verantwoordelijk is voor de uiteindelijke selectie, uit het feit dat de keuze is gevallen op drie Duitse organisten maak ik op dat de producent een hartig woordje heeft meegesproken. Dus komen na Ewald Kooiman nog drie organisten aan het woord op de overige elf cd’s. Ute Gremmel-Geuchen heeft vijf van de elf toebedeeld gekregen, waaronder het monumentale Dritter Theil der Klavierübung. Gremmel-Geuchen is geen naam die zich ogenblikkelijk opdringt als een logische keuze, en eerlijk gezegd begrijp ik die ook niet zo goed. Op haar spel is niets aan te merken, alle noten zijn er. Tijdens het presentatatieconcert in Haarlem bevingen mij echter wel enige twijfels: het contrast tussen de wijdopen nieuwsgierigheid van Kooiman en dit nuchter observerend registreren is wel erg groot. Gerhard Gnann neemt de volgende vier cd’s voor zijn rekening, en hij maakt de opdracht meer dan waar. Zijn spel neemt je mee naar de wondere wereld van zijn leermeester, en soms doet hij er nog een schepje bovenop, zoals in BWV 549. Kijk, daar zaten we nou op te wachten. Bernhardt Klapprott speelt de laatste twee cd’s vol, en ook hij betoont zich een waardige leerling, het plezier spat eraf. Een eervolle vermelding verdient het schitterend verzorgde boek bij deze uitgave, met zestig pagina’s elk voor de talen Duits, Engels en Frans. Daarin een uitgebreide toelichting op de werken door Bach-kenner bij uitstek Peter Wollny, en een Ewald KooimanIn Memoriam van Christoph Wolff. Achterin prachtige foto’s van de instrumenten, plus disposities en ontstaansgeschiedenis, en een uiterst nuttige index, gerangschikt in numerieke volgorde. Professor Ewald Kooiman laat met deze uitgave meer na dan zijn muzikale testament, ook zijn werk als mentor wordt hier gedocumenteerd. Eén ding is zeker: hij zou met plezier geluisterd hebben naar het eindresultaat, en ogenblikkelijk plannen hebben gemaakt voor de volgende integrale opname van Bachs orgelwerken. index |
|