CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, juni 2011

 

 

Bacewicz: Music for Chamber Orchestra II

Sinfonietta voor strijkorkest – Symfonia voor strijkorkest – Quartet voor 4 violen – Quartetto per 4 violoncelli

Lucjan Szalinski, Marcin Balwas/Król,
Anna Skowronek-Gruszcynska, Satomi Tagashira (viool), Arkadiusz Dobrowolski, Szymon Krzemien, Barbara Piotrowska, Konrad Bukowian (cello),
Radom Chamber Orchestra o.l.v. Maciej Zóltowski

DUX 0701 • 60' •


Grazyna Bacewicz (1909-1996) was alles in één, vioolvirtuoos, componist, schrijfster en pedagoog. Na lokale studies in Polen werkte ze ook nog in Parijs onder Nadia Boulanger voor compositie zowel als Carl Flesh voor viool. Vorig jaar was het Bacewicz jaar en verschillende labels hebben daar aandacht aan geschonken. Een aantal van die uitgaven is op deze website ook al besproken. Deze uitgave van het Poolse label Dux komt op het eerste gezicht een beetje als mosterd na de maaltijd, want twee van de hier opgenomen werken trokken al eerder de aandacht op een cd van het label Hyperion: Sinfonietta en Symfonie, beide voor strijkorkest.

Radom is een flinke stad in het zuidoosten van Polen, waar het lokale bestuur in 2007 fondsen vrijmaakte voor de vorming van een piepklein kamerorkest van dertien spelers. Op deze schijf zijn het er zelfs veertien: vier eerste violen, drie tweede, drie alten, drie cello’s en een contrabas; met die wetenschap moeten we deze opname ook beluisteren. Om te beginnen is het opnameteam er bovenop gaan zitten. Dat produceert decibels, maar geen ambience. Wat het ook produceert is een transparant klankbeeld, en een opname waarin niet met muzikale tekortkomingen gesjoemeld kan worden. Iedereen moet zijn partij perfect kunnen spelen. En dat kan dit orkestje. Natuurlijk is er hier en daar wel een klein ‘intonatiemoment’, maar dat is onvermijdelijk met zo’n kleine bezetting. Het voordeel ervan is dat de dynamische accenten op het scherp van de snede tot klinken komen. De slotconclusie luidt dat deze opnames zich volkomen kunnen handhaven naast die op Hyperion, en er zelfs in details en intensiteit het nodige aan toevoegen. De opname van Hyperion is ruimer en warmer – het orkest is wat groter. Het heeft ook iets minder nauwgezet gerepeteerd.

Er is nog een meerwaarde in het voordeel van de dappere muzikanten uit Radom, en die ligt bij de twee werken voor kleine bezettingen waarin ze zich solistisch kunnen laten horen: een kwartet voor vier violen en een kwartet voor vier cello’s. Bacewicz heeft veel gecomponeerd vanuit een pedagogische achtergrond, en het kwartet voor vier violen is zo’n stuk. Ze schreef het voor haar vioolklas aan het Conservatorium van Lodz in 1949, en inmiddels behoort het tot de syllabus van de Royal Academy of Music in Londen. Het is een ingenieus speelstuk in het bekende naoorlogse idioom, gebaseerd op Strawinsky en Bartók. Ingenieus omdat je bijna vergeet dat je niet naar een regulier strijkkwartet zit te luisteren, zo boeiend is het muzikale betoog, dat onmiskenbaar leunt op elementen uit de Poolse volksmuziek.

Tussen de ernstige neobarokke wereld van de Symfonie voor strijkers en het folkloristische optimisme van het kwartet voor vier violen staat het kwartet voor vier cello’s. Daar moet wel een rijtje cactussen tussen, want dit is een heel andere Grazyna. Zelf wond ze zich erover op om aldoor maar in het neoklassieke kamp ingedeeld te worden, en daarin had ze gelijk. Haar Derde vioolconcert is postromantisch ‘avant la lettre’ en haar Cellokwartet is avantgardistisch in de geest van het jaar van ontstaan – 1964. Haar landgenoot Lutolawski was haar in internationale bekendheid voorbijgestreefd en Bacewicz was er op gebrand om in compositorisch opzicht bij de tijd te blijven.

Het Cellokwartet begint met de scherpste dissonant die er is, de kleine secunde – twee toetsen naast elkaar indrukken op de piano. De omkering ervan is de grote septiem – hetzelfde interval maar met de onderste toon een octaaf hoger. Bacewicz uit zich hier in een idioom waarin elementen uit Schoenbergs twaalftoonstheorie met Bartóks folklorisme om de voorrang strijden. Maar dan wel een folklorisme met de emotionele aspecten van de Poolse volksmuziek uit het Tatra gebergte. Zij noemde het ‘mijn eigen avant-garde’. Opvallend is de tweedeligheid van het werk, een karakteristiek die we ook terugvinden in de latere werken van Lutoslawski.

Dit is deel twee in een uitgave van de ‘Music for Chamber Orchestra’ van Grazyna Bacewicz. Radom is met de hoogste werkloosheid in Europa nou niet bepaald een rijke stad, en dus verdienen de vroede vaderen een groot compliment voor hun muzikale ondernemendheid. Laten we hopen dat die beloond wordt met deel drie.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links