CD-recensie
© Paul Korenhof, november 2024 |
In de geschiedenis van de Franse operette kunnen we ruwweg drie fasen onderscheiden. In de eerste, min of meer lopend van 1850 tot 1875, tilde Offenbach het genre van de grond met een reeks eenakters die populair werden als 'kleine opera's' ('opérettes'). De tweede, die doorloopt tot de Eerste Wereldoorlog, is die van de vrolijke, avondvullende muzikale komedies van componisten als Lecocq, Ganne, Planquette en Messager. De derde, die vooral tot bloei kwam tijdens het interbellum, is die van een muzikaal minder pretentieus theatraal amusement dat banden heeft met de revue, het cabaret, de jazz en de dansmuziek (waaronder de charleston) uit die periode. Van de weeromstuit is deze laatste soort operettes technisch vaak nauwer verwant met de 'amusementsmuziek' dan met de 'klassieke muziek'. Van de solisten werd soms meer acteertalent dan zangtechniek gevraagd, terwijl de begeleiding dikwijls was toevertrouwd aan orkestjes van verschillende grootte en samenstelling, die hun sporen hadden verdiend in de danssector. Het betekende ook dat er dikwijls geen minutieus uitgewerkte partituren voorhanden waren, maar dat - evenals in de amusementssector - gewerkt werd met ensembles die beschikbaar waren of met ad hoc formaties die waren aangepast aan de grootte van het theater dan wel de orkestbak. De onbetwiste bekroning van dit derde type vormde op 3 juni 1947 de première van Les Mamelles de Tirésias van Francis Poulenc en aan diens partituur moest ik meer dan eens terugdenken bij het beluisteren van Yes! van Maurice Yvain, een van de vooroorlogse successen in dit genre. Het blijkt een werkje waarin de invloeden van jazz, foxtrot en charleston hoogtij vieren met plot en dialogen van Pierre Souliane, René Pujol en Jacques Bousquet en met zangteksten van Albert Willemetz. De première vond plaats op 26 januari 1928 in het Parijse Théâtre des Capucines dat voor de begeleiding slechts ruimte bood aan twee piano's. Het onmiddellijke succes van dit vrolijke werkje, dat in meerdere opzichten doet denken aan enkele komedies van Offenbach, was van dien aard dat het werk na 25 voorstellingen werd verplaatst naar het Théâtre des Variétés, waar vier strijkers, een saxofoon, een klarinet, een piston en slagwerk aan de beide piano's konden worden toegevoegd. In mei verhuisde Yes! Vervolgens naar het Apollo dat plaats bood aan tweeduizend toeschouwers en een orkestje van 35 musici. Daarnaast werden ook nieuwe decors en kostuums vervaardigd, en aan de uitvoerenden op het toneel werd een klein ensemble van danseressen toegevoegd. En natuurlijk maakte de componist regelmatig van de gelegenheid gebruik om de muziek aan te vullen of te wijzigen. Dat Yvain's operette ook in andere Franse steden op het toneel kwam, spreekt voor zich, evenals het feit dat ook daarbij verschillende arrangementen aan bod kwamen. Een probleem is alleen dat van zulke composities bij de première een uitgave voor 'chant et piano' op de markt kwam, maar dat alle latere wijzigingen en uitbreidingen over het algemeen bijzonder slecht gedocumenteerd zijn en dat veel van de toen gebruikte muziek verloren is gegaan. Voor deze opname werd daarom uitgegaan van de reconstructie die Les Frivolités Parisiennes, een ruim dertig man groot ensemble zonder dirigent, in 2016 hebben gemaakt van de originele versie met twee piano's, die daarna met veel gevoel voor de tijdgeest werd uitgebreid voor een ensemble dat ongeveer gelijk moest zijn aan dat wat op 10 mei 1928 in de bak van het Théâtre Apollo moet hebben gezeten. Het resultaat is een kleurrijk brokje theatraal amusement dat niet alleen muzikaal door en door Frans is. Het verhaal, Georges Feydeau waardig, is dat eveneens. De hoofdpersoon, Maxime Gavard, is de zoon van een pastafabrikant die wil dat zijn zoon een rijke erfdochter trouwt. Zoonlief, die in Parijs volop de bloemetjes buiten zet, voelt daar weinig voor en met behulp van zijn maîtresse en haar welwillende echtgenoot vindt hij een uitweg: een schijnhuwelijk met Totte, de jonge manicuurster van zijn maîtresse. Voor dat huwelijk moeten beiden afreizen naar Londen omdat daar zonder verdere formaliteiten getrouwd kan worden - en vandaar de titel Yes! , het enige Engelse woordje dat in zo'n situatie belangrijk is. Na allerlei verwikkelingen, waarbij bovendien blijkt dat de door vader Gavard geprefereerde erfdochter niet van onbesproken gedrag is, komt alles echter op zijn pootjes terecht, zeker als vader Gavard merkt dat Maxime en Totte stapeldol op elkaar zijn geworden (natuurlijk tot ongenoegen van Maxime's maîtresse - mais c'est la vie!). Daar loopt dan een aantal personages omheen en dat brengt mij toch tot een kritische kanttekening. Yes! wordt hier gepresenteerd in een versie waarbij de dialogen vervangen werden door een verteller, terwijl zowel die verteller als de synopsis zich bepaalt tot de hoofdlijnen. Niet alleen veel van de handeling blijft daardoor vaag, maar ook de rol van diverse personages, terwijl de hoofdpersonen in deze situatie nauwelijks tot karakters kunnen uitgroeien. Daarbij zijn in het cd-boekje behalve een inleiding en de synopsis (in het Frans en het Engels) uitsluitend de zangteksten afgedrukt, en dan ook nog alleen in het Frans, wat niet echt handig is bij een product dat zich op de internationale markt richt. Niets dan lof verder voor de uitvoering, pittig en kleurrijk gespeeld door Les Frivolités Parisiennes en door de solisten, soms meer zingende acteurs dan echte zangers, uitbundig leven ingeblazen met veel gevoel voor (Franse) humor. Vooral de Totte van de sopraan Sandrine Buendia verdient daarbij een pluim, maar het dient gezegd dat alle vrouwelijke executanten klinken alsof zij de operette in het bloed hebben. Guillaume Durand (Maxime) en zijn mannelijke collegae mogen eveneens gehoord worden, maar door de bank genomen klinken zij toch vaak als moderne musicalzangers die het in een zaal van enige omvang niet zonder microfoon kunnen stellen. index |
|