Opera en operette Tweemaal Siegfried concertant
© Paul Korenhof, november 2023 |
Toevallig dienden zich in één maand twee concertante uitvoeringen van Siegfried aan, beide met gerenommeerde radio-orkesten, de eerste op cd onder leiding van Simon Rattle, de tweede in de ZaterdagMatinee onder leiding van Karina Canellakis die na een eerste carrière als violiste zich op raad van Rattle op het dirigeren had toegelegd. Het leek mij wel aardig beide in een bespreking naast elkaar te leggen, waarbij ik wel moet opmerken dat ik de uitvoering onder Rattle slechts via de cd heb beluisterd, terwijl ik die onder Canellakis in het Concertgebouw heb bijgewoond. Om te beginnen moet natuurlijk worden gesteld dat het in beide gevallen gaat om een totaal andere uitvoering dan Wagner voor ogen stond. Afgezien van de authentieke aspecten die meespelen als Kent Nagano in zijn Wagner-project bij dit werk is aangeland, zijn er hier verschillen die veel groter zijn en zelfs ingrijpender voor het karakter van de uitvoering. De NTR afficheerde het werk als de schepping van een 'dramatische symfonicus', en zo werd het inderdaad ook uitgevoerd, maar in feite zou de term 'symfonische dramaticus' beter op zijn plaats zijn geweest. Wagner schreef de muziek immers voor het te bouwen Festspielhaus in Bayreuth met een dermate verzonken orkestbak dat het orkest niet alleen onder het toneel terechtkwam, maar zelfs onzichtbaar werd voor het publiek.
Akoestische problemen Onder akoestisch ideale omstandigheden zijn in Wagner's muziekdrama's niet alleen de woorden maar ook de door de zangers uitgedrukte emoties 'verstaanbaar'. Door de omvang van het orkest komt bij een concertante uitvoering vaak echter alleen de klank van de stemmen goed 'over het voetlicht' (en soms dat niet eens). Wordt zo'n uitvoering uitgezonden of voor de cd opgenomen, dan valt door de opnametechniek dit probleem natuurlijk grotendeels weg, hoewel een zanger die een groot orkest achter zich hoort (en weet dat hij daar overheen moet), onvermijdelijk tot een andere vertolking komt dan een zanger die voelt dat hij zelfs op halve kracht nog met gemak op de achterste rij verstaanbaar is. Zowel bij Rattle als bij Canellakis drukte die situatie een stempel op de uitvoering, vooral doordat beide dirigenten Wagner's orkestrale grandeur zo goed mogelijk tot zijn recht wilden laten komen. Bij Rattle leidde dat tot een helder en ruimtelijk klankbeeld dat vooral aan het slot van het eerste bedrijf en in het voorspel, de brede strijkerspassages in de Erda-scène en het slot van het derde bedrijf doet denken aan cinemascope-effecten. (Eerlijkheidshalve moet ik daaraan toevoegen dat ik niet kan vaststellen in hoeverre de opname van de Bayerische Rundfunk hierin een rol speelt.)
Feest van decibels Ondertussen bleef van Siegfried als muziekdrama weinig over, ondanks het feit dat in het tweede bedrijf het orkestrale volume over het geheel toch iets lager lag. Ook daar gingen bij deze concertante uitvoering de golven nog steeds dermate hoog, dat de zangers weliswaar boven het orkest uit kwamen, maar regelmatig zonder echt verstaanbaar te zijn. Grote uitzondering: de sterfscène van de reus Fafner, de enige scène die - ook door de opstelling van beide zangers - uitmuntend verstaanbaar was zonder dat de solisten daarvoor moeite hoefden te doen. En het dient gezegd: met zijn volle, 'zwarte' timbre zette de bas Tobias Kehrer een Fafner neer zoals ik die lang niet meer gehoord heb! Ondanks onmiskenbare pluspunten was het uiteindelijke resultaat weinig bevredigend en dat is jammer, vooral omdat de solisten mij over de hele linie meer aanspraken dan die van Rattle. Dat begon al met de titelrol, in München de kleurloze en bepaald niet jeugdig stralende Simon O'Neill, in klank eerder een Mime dan een Siegfried, tegenover in Amsterdam een stralender en schijnbaar onvermoeibare Clay Hilley, en het eindigde met de Brünnhilde van een vermoeid overkomende Anja Kampe tegenover een heldere, opmerkelijk meisjesachtig klinkende Daniela Köhler.
Ook de dunne, kleurloze Gerhild Romberger en de matig articulerende, weinig sprankelende Danae Kontora moeten hun meerderen erkennen in hun collega's in Amsterdam, waar Judit Kutasi met haar warme, volle mezzosopraan zonder meer een ideale Erda was en Gloria Rehm precies de lichte toets trof voor de Waldvogel. De Nibelungen waren echter evenwaardig bezet met in München de ervaren karaktertenor Peter Hoare en hier de superslank getimbreerde Ya-chung Huang, een acteur van de bovenste plank die ik onlangs al signaleerde in een dvd van de Meistersinger (klik hier). Op hetzelfde niveau opereerden Georg Nigel en Craig Colclough als Alberich, de eerste wat strakker van klank en sluwer in zijn karakterisering, de tweede in voordracht en kleuring meer wisselend (voor zover dat verstaanbaar was) en met een kwaadaardiger uitstraling.
Der Wanderer De basbariton Iain Paterson was in Amsterdam vocaal de mindere van zijn Duitse collega, maar probeerde wel meer van zijn rol te maken, zowel van die twee scènes als van de dialoog met Alberich in het tweede bedrijf. Alleen werkte juist in de scènes van de Wanderer, en vooral in de raadselscène met Mime de 'symfonische' aanpak van Canellakis heel sterk door, dus veel van Paterson's goede bedoelingen waren boter aan de galg gesmeerd. Concertante uitvoeringen zijn een groot goed, zeker in een wereld waarin de opera het steeds moeilijker heeft, en waarin de theaters geterroriseerd worden door regisseurs die meer van een 'concept' dan van het werk uitgaan. Maar of een uitvoering op deze manier recht doet aan een werk als Siegfried, is zeer twijfelachtig. index |
|