|

CD-recensie
Flonkerende Ring uit Hong Kong
© Paul Korenhof, december 2016
|
Wagner: Das Rheingold
Matthias Goerne (Wotan), Michelle DeYoung (Fricka), Deborah
Humble (Erda), Kim Begley (Loge), Peter Sidhom (Alberich), Anna
Samuil (Freia), Kwangchul Youn (Fasolt), Stephen Milling (Fafner), David
Cangelosi (Mime), Charles Reid (Froh), Oleksandr Pushniak (Donner),
Eri Nakamura (Woglinde), Aurhelia Varak (Wellgunde), Hermine
Haselböck (Floßhilde)
Hong Kong Philharmonic Orchestra
Dirigent: Jaap van Zweden
Naxos 8.660374-75 (2 cd's)
Opname: Hong Kong, 22 & 24 januari 2015
* * *
Wagner: Die Walküre
Petra Lang (Brünnhilde), Matthias Goerne (Wotan), Heidi
Melton (Sieglinde), Stuart Skelton (Siegmund), Michelle
DeYoung (Fricka), Falk Struckmann (Hunding), Sarah Castle
(Waltraute), Karen Foster (Gerhilde), Katherine Broderick (Helmwige),
Anna Burford (Schwertleite), Elaine McKrill (Ortlinde), Aurhelia
Varak (Siegrune), Okka von der Damerau (Grimgerde), Laura
Nykänen (Roßweiße)
Hong Kong Philharmonic Orchestra
Dirigent: Jaap van Zweden
Naxos 8.660394-97 (4 cd's)
Opname: Hong Kong, 21 & 23 januari 2016
|
|
|
Dat Jaap van Zweden gevoel heeft voor opera, was al te horen toen hij als dirigent zijn eerste stappen buiten de concertzaal nog moest zetten, en dat de muziek van Wagner hem goed ligt, bewees hij reeds met Lohengrin, Parsifal en Die Meistersinger von Nürnberg tijdens ZaterdagMatinees. Toch viel ik tijdens het beluisteren van deze cd's ongeveer uit mijn stoel van verrassing. Niet zozeer vanwege het hoge muzikale niveau van deze uitvoeringen, en evenmin vanwege de daarin doorklinkende muzikale dramatiek. Beide zijn bewonderenswaardig, maar komen niet onverwacht. De grote verrassing vormde de aandacht voor de weergave en de frasering van de tekst met daarbij het feit dat dat Van Zweden de zang alle kansen geeft om over het orkest heen de luisteraar te bereiken. Of dit alles helemaal zijn eigen werk is, of dat hij zich liet assisteren door een doorgewinterde Korrepetitor, is minder belangrijk dan het resultaat. Anders dan de summiere recensie in een groot dagblad suggereerde, is de tekst bij Wagner niet alleen belangrijk, maar zelfs de pijler onder het drama. Van Zweden voelt dat haarfijn aan en hier horen we de eerste delen van de Ring als een verstaanbaar muziekdrama, precies wat Wagner voor ogen stond toen hij een Festspielhaus ontwierp waarin de solisten moeiteloos over het orkest heen de oren van de toeschouwers konden bereiken.
Hong Kong Philharmonic
Maar laat ik beginnen met het Hong Kong Philharmonic Orchestra dat de afgelopen decennia dankzij een selecte groep chef-dirigenten (onder wie Edo de Waart), een niveau heeft bereikt waarop menig Europees en Amerikaans ensemble jaloers kan zijn. Wel kon nog iets gegaan worden aan de klankvorming en ook kon het repertoire wat verbreding gebruiken, maar juist die elementen maken het de perfecte speeltuin voor Van Zweden, die ook zijn eigen repertoire nog steeds aan het verbreden is. Dat hij het nu heeft aangedurfd om met zijn musici, verspreid over een periode van vier jaar, Wagner's complete Ring uit te voeren, dient ongetwijfeld een dubbel doel: niet alleen was de muziek nieuw voor het orkest, maar het doorgronden van deze gigantische cyclus was ook een voor de hand liggende, zelfs voorspelbare stap in Van Zweden's eigen ontwikkeling.
Na beluistering van de eerste delen moet ik constateren dat het resultaat
de vergelijking met uitvoeringen onder doorknede Europese Wagner-specialisten
kan doorstaan. Niet zonder restricties overigens. Om te beginnen is het
onvermijdelijk dat oudere studio-opnamen kunnen bogen op een bezetting
met nog meer vocale grandeur, zeker waar het enkele kleinere rollen betreft.
Twee minpuntjes in dit opzicht bieden Donner en Froh in Das Rheingold.
In de eerste rol ontplooit de bariton Oleksandr Pushniak een stentoraal
gehanteerde bariton, maar evenwichtig is zijn vocalistiek niet. Het echt
zwakke punt is echter zijn tekstbehandeling: uitstekend verstaanbaar maar
vlak, accent- en inhoudsloos, alsof hij niet het flauwste idee heeft
van de semantiek achter de woorden. Als Froh toont de tenor Charles Reid
zich evenmin een opmerkelijk zanger, maar dat hij met zijn ondankbare
rol weinig weet te doen, kan ten dele ook Wagner verweten worden.
Vergroeien
Een ander punt is dat het achteraf vaak jammer blijkt als grote vertolkers van dit soort muziek hun opnamen zo vroeg maken. Voor zowel Van Zweden als zijn Wotan Matthias Goerne is dit de eerste grote confrontatie met deze gigantische partituur en ik durf nu al voorspellen dat zij nog indrukwekkender prestaties kunnen leveren als zij over enige tijd meer met deze muziek vergroeid zijn geraakt.
Wat Van Zweden hier desondanks presteert is van grote klasse en opvallend daarbij is vooral zijn gevoel voor een wagneriaanse golfbeweging die hij nergens ondergeschikt maakt aan het te nadrukkelijk poneren van leidmotieven. Zowel de met een totaal van 2.33' rustige maar nog niet overdreven langzame uitvoering van Das Rheingold (hoewel nog altijd tien minuten langzamer dan Wagner zelf aangaf) als die van Die Walküre (67', 96' en 74' minuten) is hij respectievelijk 7' en 10' langzamer dan Solti in diens studio-opname. (Ter vergelijking: de in zijn tempi 'moderne' Haenchen liep bij DNO in Das Rheingold ongeveer gelijk met Solti, maar voor Die Walküre had hij 5' minder nodig en een volle 15' minder dan Van Zweden.)
Opmerkelijk is dat Van Zweden zijn rustige tempi niet gebruikt voor een breed uitdijende, romantische verklanking in de traditie van Knappertsbusch. Zijn aanpak ligt dichter bij die van Karajan (diens timings bij DGG: 2.26' en 67', 96', 72') en getuigt vooral van aandacht voor details, terwijl hij tegelijk de afzonderlijke onderdelen organisch tot een eenheid weet samen te smeden. Fraai is daarbij hoe hij bepaalde segmenten binnen het geheel 'los' weet neer te zetten (een prachtige, bijna dromerige golfbeweging in Siegmund's 'Winterstürme') zonder dat de grote lijn doorbroken wordt. Hooguit is er nog een lichte neiging om alle details even belangrijk te maken, terwijl iets meer gevoel voor hoofd- en bijzaken met soms een snellere attaque de dramatische golfbeweging nog zou kunnen versterken.
Aan de andere kant is het verfrissend dat zijn aandacht voor details Van Zweden nergens verleidt tot versterking van de orkestrale accenten. Zijn orkest speelt met een bijna Franse souplesse zonder dat hij ergens poogt een 'wagneriaanse sfeer' te creëren met een 'Duitse' koperklank. Die bezit het orkest uit Hong Kong ook niet en juist het weloverwogen uitbuiten van de niet geringe kwaliteiten die dit ensemble wèl bezit, is het belangrijkste muzikale fundament onder deze opnamen. Het toont ook de souplesse van Van Zweden, die als een geboren dirigent uitgaat van de orkestklank die hem ter beschikking staat om daarmee dan met meesterhand te gaan boetseren.
Hoogkaraats
Afgezien van de twee hierboven genoemde solisten is de bezetting van deze eerste twee delen uit de tetralogie hoogkaraats met voorop de reeds genoemde Wotan van Goerne. Zijn eerste maten in Das Rheingold neigen een beetje naar het 'knödelige', maar al snel overheerst zijn normale helderheid en horen we de intelligente, doorvoelde en gedetailleerde frasering van de ervaren liedvertolker, zij het met soms nog iets te sterk aangezette details, alsof hij nog iets te veel duidelijk wil maken. Dat uit zich soms in een overduidelijke articulatie (onder andere in het begin van Das Rheingold en de lange vertelling in Die Walküre ) soms in een te sterke muzikale accentuering waar meer vloeiend bel canto de voorkeur zou verdienen ('Abschied und Feuerzauber'). Eén ding staat echter als een paal boven water: hier presenteert zich eindelijk weer een grote Duitse Wotan in de traditie van Friedrich Schorr, Ferdinand Frantz en Hans Hotter, een zanger met de stem en de artisticiteit waarom de rol vraagt, maar ook een interpreet die is opgegroeid met de Duitse literatuur en het Duitse lied, en die de semantische diepte van ieder woord in zijn bloed heeft zitten!
Niet minder raak is de Alberich van Peter Sidhom, als 'Schwarz-Albe' de tegenhanger van Goerne's 'Licht-Albe'. Zijn onbeholpen flirt met drie voortreffelijke Rheintöchter zet de juiste toon voor het hele drama, zijn afzweren van de liefde snijdt als een scherp mes door het romantische Rijnlandschap en zijn vervloeking in het laatste tafereel is zo ijzingwekkend als die van Neidlinger onder Solti. De tenor David Cangelosi maakt een mooi rolletje van zijn schichtige, eveneens weinig betrouwbare broer Mime, terwijl Kim Begley zijn faam waar maakt met een scherp geciseleerde Loge. Na een carrière van bijna vier decennia klinkt de hoogte van deze nu 64 jaar oude karaktertenor niet meer zo vrij als weleer, maar timbre en techniek tonen geen spoor van slijtage en zijn sterk manipulatieve 'Immer ist Undank Loges Lohn!' is een waar meesterstukje van kleuring en frasering. Andere voorbeelden van een bezetting op ouderwets hoog niveau bieden de beide reuzen met Kwangchul Young als een lyrische, bijna weke Fasolt die prachtig contrasteert met de bitse Fafner van Stephen Milling.
Bij de drie godinnen excelleert Anna Samuil als een Freia met een sopraanklank die past bij haar gouden appels, Deborah Humble zingt een waardige Erda, maar klinkt mij te veel als mezzosopraan en te weinig als alt, terwijl Michelle DeYoung in Das Rheingold niet dezelfde autoriteit uitstraalt als later in Die Walküre. Bovendien is ook haar stemklank, zeker in Das Rheingold naar mijn smaak net iets te ouwelijk en ik kan me voorstellen dat Wotan zijn heil liever buiten de deur zoekt.
Brünnhilde
In een van hartstochten vervulde eerste akte uit Die Walküre
ontmoeten we naast de immer horenswaardige Falck Struckmann, als
Hunding een absolute galabezetting, twee Britse Wagner-solisten die onlangs
bij de ENO te horen waren in Tristan und Isolde . Stuart Skelton,
inmiddels een ervaren Peter Grimes en Otello, is een echte tenor zonder
het baritonale van sommige andere Siegmunds en daardoor zingt hij zijn
rol toch met iets meer jeugd en hartstocht in zijn stem dan sommige voorgangers.
Dat het hem niet aan kracht ontbreekt, is echter van meet af aan duidelijk
en gelukkig geeft Van Zweden hem de ruimte voor een heerlijk aangehouden
'Wälse! Wälse!' Zijn Sieglinde Heidi Melton, een loot aan de
boom grote Britse Wagner-sopranen, klinkt wel jeugdig en met de nodige
kracht, maar in haar zang, en zeker in haar 'hehrstes Wunder', mis ik
wel iets van de gewenste passie. Zij is ook een van de weinigen die minder
goed verstaanbaar zijn. (Bij haar in het Engels gezongen Isolde bij de
ENO kwam zij op dat punt beter uit de verf.)
Behalve het godenpaar van Goerne en DeYoung ontmoeten we in het tweede bedrijf de Brünnhilde van Petra Lang die we al kenden uit een opname onder Mark Janowski. Aan de ene kant is hoorbaar dat zij inmiddels dieper in haar rol is doorgedrongen, aan de andere kant blijft zij een mezzosopraan met de stemkracht en de hoogte voor Brünnhilde, althans in Die Walküre. Opvallend genoeg zong zij onder Janowski wel ook Götterdämmerung, maar werd het liefdesduet in Siegfried met zijn extatische hoogte toevertrouwd aan Violeta Urmana, eveneens een mezzosopraan maar wel meer een sopraan.
Zeker voor de jonge Brünnhilde prefereer ik uiteindelijk een echte sopraan, zelfs liever nog een Frida Leider of een Hildegard Behrens dan het majestueuze van Birgit Nilsson, maar dat doet niets af van de indrukwekkende vertolking die Petra Lang hier neerzet. Bovendien heeft zij genoeg persoonlijkheid om uit het verder uitstekende ensemble Walküren naar voren te komen zonder extra gas te geven en ook zonder dat de techniek haar daarbij helpt.
Tot zover de eerste Ring-delen onder Van Zweden, door Naxos in
een prachtig brede, heldere stereoklank stereoklank op de cd gezet met
prominent doorkomende stemmen, en ook dat is een verwijzing naar de Bayreuther
akoestiek. Minder overdadig is de presentatie met slechts een uiterst
summier cd-boekje zoals dat bij een budgetlabel gebruikelijk is. Het Duitse
libretto is door Naxos op internet gezet, te vinden, maar wie er behoefte
aan heeft, kan daar natuurlijk ook een Engelse vertaling vinden.
|
|