CD-recensie "Veni, Vidi, Vinci"
© Paul Korenhof, augustus 2020 |
Is dit operamuziek? Of anders geformuleerd: is de gemiddelde opera seria echt 'opera', of hebben we ook hier te maken met het uitgangspunt waardoor iedere combinatie van 'klassieke zang' met theatrale expressie meteen het etiket 'opera' opgeplakt krijgt? Als het gaat om aria's uit de opera seria in het algemeen, luidt het antwoord op de eerste vraag ontkennend. Opera is drama, een constellatie van actie en reactie die zowel fysiek als psychisch kan zijn, maar er moet wel sprake zijn van expressie op basis van een context die bepaald wordt door actie-reactie. Kijken we naar de gemiddelde opera seria van Scarlatti tot Mozart, dan blijkt het merendeel van die werken geen 'drama' te zijn, maar - overeenkomstig de uitgangspunten van de barok - een aaneenschakeling van 'Affekten'. In de opera seria fungeren de aria's als schilderingen van gevoelens, emoties of geestestoestanden. Daardoor is het vaak mogelijk zulke aria's van het ene personage naar het andere over te hevelen, of zelfs van de ene opera naar de andere. In de bloeitijd van de opera seria ontstonden maar weinig werken met zo'n duidelijke dramatische structuur (Händel's Giulio Cesare is een goed voorbeeld) dat het merendeel van de aria's onlosmakelijk met een bepaald personage en een bepaalde situatie verbonden was. De track-informatie bij deze cd spreekt op dit punt boekdelen. Het zou bij Mozart onmogelijk zijn een aria van Donna Anna aan Donna Elvira te geven, laat staan dat je bij Verdi een aria uit Il trovatore naar La traviata kunt verplaatsen. 'Più non so finger sdegni' uit Il Trionfo di Camilla werd echter probleemloos verplaatst naar Elpidia van dezelfde componist, terwijl 'Sorge talora fosca l'aurora' uit Ernelinda juist uit Il Trionfo di Camilla afkomstig is. 'Barbara, mi schernisci' uit La Rosminda fedele vond al in hetzelfde jaar een plaats in Elpidia en zowel 'Nave altera' uit Gismondo als 'Scherzo dell'onda instabile' uit Medo werd zelfs opgenomen in opera's van andere componisten. Dat een pure 'Affekt-aria' meestal door willekeurige personages kan worden gezongen, is overduidelijk, maar de ten onrechte verwaarloosde Leonardo Vinci (1694-1730) kon wel degelijk ook 'dramatisch' schrijven, geheel gericht op het personage en/of de situatie. Mooie voorbeelden daarvan vormen 'Vil trofeo d'un'alma imbelle' uit Alessandro nell'Indie, in karakter - en versterkt door koper en slagwerk - onmiskenbaar de uiting van een triomferende veldheer, en 'Barbara, mi schernisci' uit La Rosmira, de duidelijke hartekreet van een versmade minnaar. Dan volgt de tweede vraag: is dit 'bel canto'. Als het gaat om de letterlijke betekenis van die term, is het antwoord een volmondig 'ja'! In klank, techniek, virtuositeit, stem- en adembeheersing biedt Franco Fagioli het summum van wat wij tegenwoordig van een goed getrainde countertenor mogen verwachten. Ieder nootje staat op zijn plaats en is schitterend gearticuleerd (al had het af en toe nog iets scherper gekund) en mede door zijn ademsteun produceert hij roulades die de toehoorder de adem benemen. Zo mogelijk nog belangrijker is dat hij een aria opbouwt tot een vloeiende eenheid waarbij ieder afzonderlijk elementje organisch in de muzikale architectuur wordt opgenomen. Maar is dit ook het bel canto dat componisten en publiek in de eerste helft van de 18de eeuw voor ogen stond? Die vraag kan niet met stelligheid beantwoord worden en ik neig zelfs naar een ontkenning. En niet alleen omdat solisten van nu onmogelijk het technische niveau kunnen hebben van zangers uit die tijd, die vaak gedurende acht tot tien jaar aan een training van twaalf uur per dag onderworpen waren geweest! Een nog groter verschil is dat Fagioli hier als countertenor aria's zingt die merendeels voor castraten of voor een mezzosopraan (Faustina Bordoni) geschreven zijn, soms zelfs voor een tenor ('Sorge talora fosca l'aurora' en 'Nave altera'). Dat waren solisten die in alle registers hun volledige tessitura konden inzetten - en op volle kracht! Een countertenor, die het vooral moet hebben van zijn uitgebouwde hoge registers, kan dat niet, ook niet een sterk ontwikkelde moderne countertenor, en dat levert toch een andere klankverhouding op. Hier wreekt zich de manipulatie van de opnametechniek. De reële balans tussen vocalisten en instrumentale begeleiding kan uitsluitend in het theater of de concertzaal beoordeeld worden - hoewel ook in menig theater al behoorlijk gemanipuleerd wordt! Bij een studio-opname onthoud ik mij daarom op dit punt van ieder reëel oordeel. In dit geval kan ik alleen constateren dat liefhebbers van barokmuziek en countertenors met deze cd een bijzonder fraaie opname in huis halen. Voor een mogelijke desillusie als zij dezelfde zanger met hetzelfde ensemble 'live' horen, ben ik niet verantwoordelijk! Ook op een ander punt beantwoorden de uitvoeringen op deze cd, hoe fraai ook gerealiseerd, niet helemaal aan de artistieke normen van de barokopera. Componisten uit de hoogtijdagen van het belcanto zetten op de eerste plaats een tekst op muziek en niet voor niets waren dichters als Metastasio en Zeno centrale figuren wier libretti vaak meerdere malen werden gebruikt. Het ging er immers om wat de componisten met zo'n tekst deden en wat de vocale virtuozen op hun beurt deden met de combinatie van tekst en muziek! Dat blijkt ook uit de woordkeuze op de titelpagina's. De schrijver van een 'dramma per musica' was altijd de librettist en daaronder stond vervolgens vermeld: 'met muziek van ...'. Een logisch uitvloeisel is echter dat een gezongen tekst (bijna) net zo verstaanbaar moet zijn als de tekst in een toneelstuk, maar bij Fagioli heb ik meer dan eens het gevoel dat hij meer de nootjes zingt dan de tekst. De algehele nadruk op technische virtuositeit wekt de indruk dat het hier vooral gaat om vocaal vertoon. Het is ook alsof Fagioli kleuring niet altijd in dienst stelt van de expressie, maar om afwisseling in zijn vocalistiek te brengen. Technisch is hij een grootmeester maar als woordkunstenaar overtuigt hij mij minder. Eigenlijk zou ik zou hem het liefste een paar weken opsluiten met als enig gezelschap een stapel opnamen van Tito Schipa, Ferruccio Tagliavini en Fritz Wunderlich. Het grootste pluspunt van deze cd (op het woordgrapje in de titel ga ik maar niet in) vormt voor mij niet de virtuoze zang van Fagioli of de het sprankelende, waar nodig stuwende spel van Il Pomo d'Oro onder Zefira Valova, maar de muziek zelf. Het blijkt een bijzonder intrigerende selectie aria's, voor de helft nooit eerder opgenomen en met maar één groot nadeel: het blijft daarbij. Het is alsof je uit prachtige flessen wijn steeds een half glas krijgt en daar moet je het dan mee doen. Ik zou zo heel graag wat meer complete opera's van deze grootmeester willen horen, uitgevoerd door een ensemble dat zich niet alleen bezighoudt met de muziek, maar ook en vooral met de dramatiek - voorzover die althans in die werken aanwezig is. Dat Vinci muzikaal miskend is, is inmiddels wel duidelijk, maar op basis van wat ik tot nu toe gehoord ben, word ik steeds nieuwsgieriger naar de dramaturgische kwaliteit van zijn werken! index |
|