CD-recensie Net dat ietsje meer...
© Paul Korenhof, augustus 2014
|
Aansluitend op de uitvoeringen in het kader van de Salzburger Festspiele maakte Herbert von Karajan in september 1978 in Berlijn een opname van Don Carlo, de door hem altijd gespeelde 'Milanese versie' in vier bedrijven. Hij deed dat toen met 'zijn eigen' Berliner Philharmoniker, het koor van de Deutsche Oper Berlin en verder vrijwel dezelfde bezetting met als belangrijkste verschil de aanwezigheid van Agnes Baltsa in plaats van Elena Obraztsova en Eva Randová, die in Salzburg de rol van Eboli gedeeld hadden. Die uitvoering muntte vooral uit door klankschoonheid, afwerking en verfijning, maar klonk in mijn oren ook altijd net iets 'te licht' met in twee van de belangrijkste rollen Mirella Freni als een lichte lyrische Elisabetta en José Carreras als een lichte lyrische Carlo, maar ook met een imposante Filips II van Nicolai Ghiaurov, een geladen Eboli van Agnes Baltsa en een in volmaakt bel cant gezongen Rodrigo van Piero Cappuccilli. In mei 1979 presenteerde Karajan zijn voorstelling in Wenen met in feite een nog 'lichtere' bezetting, doordat Ruggero Raimondi, die in Berlijn de rol van de Grootinquisiteur zong, nu was teruggekeerd naar Filips II, de rol die hij in Salzburg alternerend met Ghiaurov had gezongen. Toch komt die Weense uitvoering, nu door Orfeo op cd uitgebracht dramatischer en met donkerder kleuren over dan de Berlijnse versie, en dat komt op de eerste plaats doordat het hier geen klinische, geperfectioneerde studio-opname betreft, maar een live-opname voor een publiek dat de zangers, de dirigent en ook de componist op handen draagt. Zelfs Karajan's leiding gaat er tijdens een voorstelling wel eens iets een héél klein beetje mis, ook hier dus, maar dat draagt bij aan de dramatiek en de spanning die deze uitvoering bezielt en die zorgt dat het resultaat mij veel meer aanspreekt dan de Berlijnse studio-opname. Het grootste verschil met de 'commerciële opname' vormt voor mij echter het orkest van de Weense Staatsopera. In zijn beste vorm was dat in die jaren ontegenzeglijk het beste opera-orkest ter wereld, onovertroffen voor Mozart, Verdi en Wagner. Wat hier uit de luidsprekers opklinkt, is een zinderend van diepe emoties doortrokken drama dat de zangers niet alleen een warm muzikaal bad biedt, maar dat hun emoties ook onderstreept en versterkt. Freni, Baltsa, Carreras en Cappuccilli zijn hier absoluut nog beter op dreef dan in de Berlijnse opname. Freni en Carreras zijn stralend bij stem en meeslepend door hun jeugdigheid en Baltsa is verzengend in een veelheid van emoties. En Cappuccilli? Technisch misschien de beste bariton sinds Giuseppe de Luca, in stemschoonheid misschien zelfs diens meerdere en met een noblesse zoals ik die bij latere baritons niet meer gehoord heb. In vergelijking met Ghiaurov is Ruggero Raimondi inderdaad een lichte Filippo, maar hij zingt wel met de autoriteit waar de rol om vraagt, en in Matti Salminen vindt hij een Grootinquisiteur die hem op het juiste moment naar het tweede plan verwijst. Het vermelden waard zijn drie kleinere rollen: de Nederlandse sopraan Marjon Lambriks als een heerlijk slanke Tebaldo, de tenor Thomas Moser aan het begin van zijn carrière als een stralende heraut en niemand minder dan de coloratuurdiva Edita Gruberova als 'de stem uit de hemel'. Niets dan lof voor de klank met een heerlijke theateratmosfeer en een technisch niveau waarbij zelfs sommige studio-opnamen uit die tijd verbleken. Waarschijnlijk omdat bij deze live-opname geen overvloed aan microfoons werd ingezet! En wat kan ik er verder nog aan toevoegen? Ik zou er heel wat voor over hebben om ooit nog eens een opera van Verdi op dit niveau in het theater te horen, maar ik ben bang dat zoiets niet meer zal gebeuren. index |
|