CD-recensie © Paul Korenhof, november 2024 |
Ter gelegenheid van de 200ste geboortedag van Bedrich Smetana (1824-1884), die met zijn opera's een grote rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van de Tsjechische operacultuur, verzamelde Supraphon zijn complete dramatisch oeuvre in een stevige box met daarin acht losse klaphoezen. Als van een bepaald werk meerdere opgaven voorhanden waren, werd gekozen voor de meest recente versie die was opgenomen met het ensemble van het Nationaal Theater Praag, waarvan Smetana gedurende enige tijd muzikaal leider was geweest. Iedere opera gaat bovendien vergezeld van een cd-boekje met de rolverdeling, de tracklijst en een inleiding in het Tsjechisch en het Engels, terwijl de complete libretti (eveneens tweetalig) online te vinden zijn. Daarnaast bevat de box een extra boekje met aandacht voor zowel de opkomst van de Tsjechische opera in de 19de eeuw als voor het leven van Smetana met vanzelfsprekend de nadruk op het ontstaan van zijn opera's. Branibori v Cechách (De Brandenburgers in Bohemen) Evenals diverse andere componisten die aan het einde van de 19de eeuw het operatoneel betraden, deed Smetana dat door deel te nemen aan een wedstrijd. In zijn geval was het een competitie georganiseerd door graaf Jan Harrach die daarmee devorming van een authentiek Tsjechisch repertoire wilde stimuleren. De eerste uitvoering vond plaats op 5 januari 1866 in het Praagse Provisioneel Theater en enkele maanden later werd bekend dat de toen 42 jaar oude componist met zijn debuutopera de eerste prijs had behaald. Smetana's eersteling is een typisch voorbeeld van een nationalistische opera zoals we die - in navolging van onder meer de vroege Verdi - vinden in Hongarije (de opera's van Erkel), Polen (Moniuszko) en bij meerdere volkeren die hun eigen identiteit wilden profileren. Dat de componisten daarbij met een half oog keken naar Franse en Italiaanse voorbeelden, spreekt voor zich en in De Brandenburgers in Bohemen vinden we muzikaal en in structuur duidelijk de invloed van de grand-opéra van met name Auber. Het libretto van Karel Sabina, met als basis de strijd tussen Tsjechen en Duitse overheersers, is echter geen meesterwerk. Behalve misschien de opstandige Jira en de Oude dorpeling blijven de personages clichés als de bedreigde maagd, de ridderlijke minnaar, de schurkachtige intrigant, terwijl de uitwerking niet vrij is van onduidelijkheden en zelfs een paar gaten. Smetana's partituur is vooral orkestraal interessant en daarom is het jammer dat in deze opname uit 1963 het orkest wat vlak klinkt, en enigszins op de achtergrond blijft. Vocaal zorgt het Praagse ensemble echter voor een goede weergaven van de zangpartijen waarbij ik vooral met plezier heb geluisterd naar de waardige dorpeling van de bas Eduard Haken en de onstuimige Junos van de tenor Ivo Zídek, die mij beiden met weemoed deden terugdenken aan mijn eerste Tsjechische opera, Rusalka , tijdens het Holland Festival 1963. Goed getypeerd zijn verder vooral de Decana van de mezzosopraan Vera Soukupová en de Jira van de tenor Bohumir Vich. De onsympathieke Tausendmark van de bariton Zdenek Otava komt ondanks een iets te licht timbre eveneens goed uit de verf, maar de sopraan Milada Subrtová mist de vocale warmte voor een romantische heldin. Ook haar vader, gezongen door de bas Karel Kalas, komt niet helemaal uit de verf, maar daaraan is het libretto eveneens debet. Zo te horen dirigeert Jan Hus Tichý niet veel meer meer dan een routinevertolking, maar hij houdt het geheel wel goed op de rails. De download van het libretto is beter leesbaar dan het tekstboek dat ooit bij de lp-versie verscheen, maar in beide versies ontbreekt vreemd genoeg een aantal woorden in het tweede bedrijf. Prodaná nevesta (De verkochte bruid) Een keuze tussen de Tsjechische opnamen uit 1963 en 1981 is moeilijk. Die onder Chalabala heeft iets meer sfeer en met Zídek en Haken twee hoofdrolzangers die ik ook in die rollen in het theater gehoord heb, terwijl die uit 1981 onder Kosler profiteert van de medewerking van twee vermaarde operasterren, de sopraan Gabriela Benacková en de tenor Peter Dvorský. In de rol van Kezal wint de basbariton Richard Novák het daarbij als stemacteur misschien zelfs van Haken, maar mijn Tsjechisch is te slecht om dat goed te kunnen beoordelen. Dankzij het verschil in leeftijd profiteert deze opname bovendien van een helderder orkestklank met ook iets meer diepte (hoewel op dat punt de nu ruim zestig jaar oude opname onder Kempe toch als winnaar uit de bus komt). Dalibor Dalibor (1868, 2de versie 1870 en gebaseerd op een oude legende) wordt algemeen beschouwd als Smetana's beste opera, wat ook blijkt uit het feit dat het aantal officiële opnamen nauwelijks onderdoet voor die van De verkochte bruid . Ik ken in ieder geval vijf opnamen in het Tsjechisch, drie uit Praag (waarvan twee onder leiding van Jaroslav Krombholc), een uit Brno en een uit Londen, plus diverse live-opnamen waaronder een bijzondere uit Wenen (in het Duits) onder leiding van Joseph Krips met Leonie Rysanek en Ludovic Spiess in de hoofdrollen. Smetana's derde opera wordt wel aangeduid als Tsjechische Fidelio, zij het dat de afloop hier minder gelukkig is. Als de vriend van ridder Dalibor in een gevecht gedood is door de burggraaf van Plaskovice, doodt hij deze op zijn beurt. Diens zuster Milada laat hem daarop gevangen nemen en tot levenslang veroordelen, maar vat wel steeds meer sympathie voor hem op, een gevoel dat wederzijds blijkt. Als man verkleed gaat zij in dienst bij de cipier van Dalibor met de bedoeling de laatste te bevrijden. Daarbij komt zij echter zelf om het leven en uit verdriet laat Dalibor zich in een gevecht doden. Beide uitvoeringen onder Krombholc hebben de wel heldere maar ook wat hoekig klinkende tenor Vilém Pribyl in de titelrol, maar de kracht van Krombholc's directie en de totale sfeer van de uitvoering wegen daar ruimschoots tegenop. In deze box vinden we de eerste opname (1967) die profiteert van een uitvoering vol sfeer van een merkbaar ingespeeld ensemble. De Milada van de sopraan Nadezda Kniplová, later als karakter-mezzo fenomenaal als Kostelnická in Jenufa en Kabanicha in Katá Kabanova, zet hier een bewogen en gedreven Milada neer. Een eervolle vermelding verdient de sopraan Hana Svobodová-Jankú als Jitka, een meisje dat Dalibor ooit onder zijn hoede heeft genomen en dat dramatisch en muzikaal heel wat meer vlees op haar botten heeft dan Marzelline, haar tegenhangster in Fidelio. Libuse De mythe van Libuse, de profetische eerste koningin van de Tsjechen en dochter van de nog legendarischer hertog Krok (zevende eeuw), was het onderwerp van talloze bewerkingen voor het theater. Op de opera van Smetana na, die in 1881 in première ging, heeft geen van de aan haar gewijde opera's en toneelstukken echter stand gehouden. Dat het werk geen grote internationale carrière beschoren was, zal vooral samenhangen met het sterk nationalistische derde bedrijf. De opera eindigt namelijk ietwat statisch met een profetie in zes muzikaal ietwat pompeus omlijste beelden waarin grote momenten uit de Tsjechische geschiedenis geschilderd worden. De eerste twee bedrijven van Libuse (met in het tweede enkele opmerkelijke reminiscenties aan Prodaná nevesta) behoren voor mij echter tot het beste wat Smetana voor het theater geschreven heeft. Ik kan mij dan ook levendig voorstellen dat de opera werd gekozen voor de eerste heropening van het Nationaal Theater in 1883 en voor de nieuwe heropening op 18 november 1983, waarvan we hier de live-opname horen. Het derde bedrijf staat of valt met de twee hoofdrollen: Libuse die haar lange slotscène overtuigend moet overbrengen, en Premysl die zich waar moet maken als de humane nieuwe vorst (maar naar later zal blijken, zette hij na zijn huwelijk met Libuse wel de toon voor een tamelijk vrouwonvriendelijke mentaliteit). Beide rollen zijn hier uitmuntend bezet met de bariton Václav Zitek als een krachtige Premysl die zijn grote soloscène aan het slot van het tweede bedrijf met veel gevoel voor drama weet op te bouwen. Centraal in de hele uitvoering staat echter de romantische, meisjesachtige en bijzonder sympathieke titelrol van Gabriela Banacková, die ik absoluut prefereer boven de toch ook niet te versmaden Nadezda Kniplová in de opname onder Krombholc uit de jaren zestig en de vocaal toch iets minder aantrekkelijke Eva Urbanová in een live-opname uit 1995. Onder Zdenek Kosler kwam verder een over de gehele linie aantrekkelijke voorstelling tot stand met fraaie bijdragen van het operakoor uit Praag en een sterke bezetting waarin alleen de ietwat scherpe Krasava van de sopraan Eva Depoltová mij niet altijd even aangenaam in de oren klonk. Wel zij vermeld dat van de drie opnamen dit de enige complete is, met bijvoorbeeld de volledige soloscène van Krasava in het tweede bedrijf. Afgezien van hier en daar wat applaus is van het publiek weinig te merken en de toneelgeluiden blijven tot een minimum beperkt. Dve vdovy (Twee weduwen) Ruim twaalf jaar na zijn Verkochte bruid wendde Smetana zich nogmaals tot de komische opera, ditmaal met een libretto van Emanuel Züngel, gebaseerd de Franse komedie Les deux veuves van J.P.F. Mallefille. Onder invloed van met name L'Éclair van Halévy en Le Domino noir van Auber werd gekozen voor een opzet als eenakter met vier personages in de stijl van opéra-comique. De première op 27 maart 1874 bracht echter niet het gehoopte succes en daarom besloot de componist het werk uit te breiden tot een komedie in twee bedrijven met recitatieven in plaats van dialogen. Verder werden twee personages toegevoegd plus een aria voor Ladislav die het bekendste fragment uit het werk zou worden. Hoewel het vervangen van de gesproken dialogen door gezongen recitatieven enigszins ten koste ging van de vaart en de lichte sfeer, vond die tweede versie op 15 maart 1870 een gunstiger onthaal. Afgezien van het feit dat Smetana vier jaar eerder in de Tsjechische hoofdstad enigszins aan populariteit had ingeboet, is het echter niet verwonderlijk dat het publiek aanvankelijk wat aarzelend op De twee weduwen reageerde. Niet alleen is De twee weduwen door het eigentijdse, Franse gegeven een buitenbeentje in de nationalistische operasfeer van die dagen, maar ook stelt het werk hogere eisen aan het publiek. Hier geen kleurige folklore met komische situaties en karakterconflicten, maar een contemplatief drama over twee vrouwen die verschillend reageren op de veranderingen in hun eigen leven en in de maatschappij om hen heen. Downloaden van het libretto is dan ook aan te raden. Het lezen van de synopsis volstaat in dit geval beslist niet (tenzij u natuurlijk Tsjechisch verstaat). Wie rustig voor deze opera gaat zitten, ontdekte een humaan, poëtisch werkje waarin vooral de beide hoofdpersonen met pasteltinten zijn neergezet door dezelfde Smetana die we kennen van de aanmerkelijk kleuriger muziek van De verkochte bruid . De uitvoering presenteert De twee weduwen in aangenaam ensemblewerk als een subtiele komedie van alle tijden waarin de beide hoofdrollen door de sopranen Nada Sormová en Marcela Machotková met contrasterende stemkleuren zijn neergezet. Ook het verschil in karakter wordt versterkt door de lichtere, soms even bijna scherpe timbre van de eerste als de levenslustige Karolina die het leven neemt zoals het is. De introverte, dromerige Anezka is in prima handen bij de wat donkerder gekleurde Marcela Machotková, die dezelfde rol een jaar eerder onder de met iets meer emotie dirigerende Krombholc al had vastgelegd met het ensemble van de Tsjechische radio (met Jana Jonásová als een fraaie Karolina). In het tweede bedrijf vormt zij een fraai paar met de tenor Jiri Zahradnícek als de man die haar met de realiteit weet te verzoenen. Verder horen we een sympathieke boswachter van de bas Jaroslav Horácek, terwijl het door Frantisek Jílek gedirigeerde ensemble van het Nationaal Theater er een homogeen, sfeerrijk geheel van maakt. Hubicka (De kus) Met een variatie op Het temmen van de feeks van Shakespeare (ik blijf De getemde feeks een verkeerde en onlogische vertaling vinden) zou je De kus ook Het temmen van het bruidspaar kunnen noemen. Vendulka en Lukás waren van jongs af aan gek op elkaar, maar konden niet trouwen als gevolg van een voor de laatste gearrangeerd huwelijk. Als na de vroege dood van die opgedrongen echtgenote de weg eindelijk vrij is en niets meer het geluk van de beide gelieven in de weg lijkt te staan, dreigt alles af te ketsen op hun beider koppigheid: Vendulka weigert zich vóór het huwelijk te laten kussen omdat zij bang is dat de herinnering aan Lukás' eerste echtgenote zich dan tussen hen zal plaatsen, Lukás op zijn beurt wil die kus echter wel hebben, en er moet vervolgens enig water door de Moldau stromen alvorens beiden elkaar hervinden. Smetana's derde komische opera sloeg bij de première op 7 november 1876 meteen aan bij het Praagse publiek en al snel evenaarde deze ‘conversatiekomedie' op tekst van Eliska Krásnohorská De verkochte bruid bijna in populariteit. In de catalogus van Supraphon deed het werk het minder goed en behalve een helaas onvindbare opname uit 1952 met Beno Blachut ken ik alleen deze uit Brno van 1 juli 1980 die mij wat vlak in de oren klinkt, ook door de door Eva Depoltová met te weinig charme en kleur gezongen Vendulka. Onder leiding van Frantisek Vajnar laten koor en orkest van de Janácek Opera in Brno de partituur zeker tot haar recht komen, maar pas in het tweede bedrijf met de bas Karel Hanus als een licht offenbachiaanse smokkelaar komt er echt leven in de brouwerij. Ook in de Vendulka van Depoltová trouwens. Haar aanbidder Lukás en zijn verzoenende broer Tomes zijn bij de tenor Leo Marian Vodicka en de bariton Václav Zítek in prima handen en hetzelfde geldt voor haar ondernemende tante Martinka die die door de mezzosopraan Libuse Márová met een opmerkelijke jeugdigheid wordt neergezet. De karakterrol van Vendulka's vader was in prima handen bij de toen zeventig jaar oude en vocaal duidelijk tanende Eduard Haken, maar ik werd vooral getroffen door de sopraan Bozena Effenberková als de soubrette-achtige gedienstige (Barce) van vader Paloucky. In het eerste bedrijf lijkt haar rol een wat vage bijrol, maar in het tweede bedrijf zit een juweel van een beschouwende monoloog die haar opeens tot een levensecht karakter doet uitgroeien. Tajemství (Het geheim) Smetana's laatste komische opera, die in première ging op 18 september 1878 (eerste versie) en op 26 februari 1879 (licht gewijzigde tweede versie), is een dorpskomedie die zowel inhoudelijk als muzikaal regelmatig doet denken aan de alom bekende Verkochte bruid . Het grote verschil is echter dat Het geheim, wederom op een tekst van Krásnohorská, meer een ensemblewerk is met ongeveer zes even belangrijke hoofdrollen en met een actiever aandeel van zowel de bijrollen als het koor. Het verhaal, dat enige overeenkomsten vertoont met Romeo en Julia, gaat over twee prominente maar rivaliserende dorpelingen, Malina en Kalina met respectievelijk een dochter (Blazenka) en een zoon (Vít) die met alle geweld, zelfs op straffe van onterving, met elkaar willen trouwen. Een bijkomende verhaallijn is die van Malina's zuster Róza die op haar beurt ooit een hechte band had met Kalina. Deze toonde zich echter minder standvastig dan zijn zoon nu en liet Róza schieten met het oog op zijn financiële toekomst. Inmiddels is hij echter weduwnaar en bovendien bijna straatarm, en dat laatste maakt hem gevoelig voor een legendarisch geheim van de inmiddels overleden vrome frater Barnabás. Een brief met dat geheim wordt nu toevallig ontdekt en na een louterende zoektocht komt Kalina tot de conclusie dat het ware geluk voor hem ligt in een hereniging met Roza. Het eind goed, al goed voor beide paren is daarmee voorspelbaar. Het resultaat blijft als komedie duidelijk in de schaduw van De verkochte bruid, maar is door de lyrische toon en het ensemblewerk een aangenaam operaatje waarmee een getraind ensemble als dat van het Nationaal Theater zeker eer mee kon inleggen. Zdenek Kosler houdt er de vaart in, maar geeft daarbij ruime kansen aan de rollen die er ook individueel uit springen met voorop het door Daniela Sounová en Leo Marian Vodická met charme vertolkte liefdespaar. Evenals bij de originele lp-uitgave wordt deze opera gecombineerd met een fragment uit een nooit voltooide opera op basis van Shakespeare's Twelfth Night. Zelfs dit fragment is niet voltooid, zodat een pianist moet inspringen waar de instrumentatie ophoudt, maar de invoeging in deze box betekent wel dat het muziekdramatische werk van Smetana hiermee inderdaad volledig in deze uitgave is opgenomen. Certova stena (De duivelsdam) De naam van de dirigent die in 1960 de enige mij bekende opname van Smetana's laatste opera vastlegde, zal bij sommige oudere muziekliefhebbers nostalgische gevoelens oproepen. De in 1962 op 73-jarige leeftijd overleden Zdenek Chalabala, van 1953 tot zijn dood muzikaal leider van het Praags Nationaal Theater, mag in het westen tamelijk onbekend zijn, in zijn vaderland gold hij als een grootheid. En terecht, zoals menige muziekliefhebber in de jaren zestig kon constateren aan de hand van de gunstig geprijsde lp's van Supraphon die ruimschoots te vinden waren in zaken als 1000 Jaar Muziek in de Haagse Papestraat. Hoewel sommige bladzijden van zijn laatste opera behoren tot het beste wat Smetana heeft geschreven, is het niet verwonderlijk dat De duivelsdam zelfs in Tsjechië niet tot het repertoire is doorgedrongen. Het is zelfs begrijpelijk dat de première op 29 oktober 1882 niet met al te veel zorg omgeven was en dat het werk na vijf voorstellingen al van het repertoire verdween. Achteraf kunnen we alleen maar constateren dat Smetana een vergissing maakte toen hij bij Krásnohorská aandrong op een libretto voor een komische opera waar zij duidelijk geen zin in had, en dat vrienden en critici die groot gelijk hadden toen zij hem tot andere gedachten probeerden te brengen. Het originele libretto ken ik niet, maar ook zonder de coupures die de componist zelf al componerend in de tekst aanbracht, moet het een warrig, soms zelfs onbegrijpelijk geheel zijn geweest. Waarschijnlijk had de librettiste beter een simpeler gegeven kunnen nemen dan een vreemde middeleeuwse legende over een duivel die een dam in de Moldau opwierp om een klooster te vernietigen. Om er toch een theaterwerk van te maken creëerde zij daaromheen een ingewikkelde plot met verschillende verhaallijnen rond een hoofdmaarschalk van het koninkrijk Bohemen die nooit met de vrouw is getrouwd van wie hij hield en daarvan grote spijt heeft gekregen, een thema dat Krásnohorská blijkbaar na aan het hart lag. Smetana verdient de lof dat hij alle mogelijke moeite heeft gedaan om het onmogelijke gegeven in ieder geval muzikaal van de grond te krijgen, maar hij slaagt er niet echt in het verhaal en de personages tot leven te brengen. Dat met name de bariton Václav Bednar als maarschalk Vok, de alt Ivana Ivana Mixová in een travestierol als zijn broer Závis en de tenor Ivo Zidek als de trouwe Jarek toch tot boeiende vertolkingen komen, is daarom zeker ook aan de persoonlijkheid van deze solisten. En natuurlijk aan de toewijding waarmee Chalabala dirigeerde, maar ook hij kon De duivelsdam niet tot een overtuigend muziekdrama maken. index |
|