|

CD-recensie
© Paul Korenhof, april 2021
|
Schubert: Winterreise D 911
Joyce DiDonato (mezzosopraan)
Yannick Nézet-Séguin (piano)
Erato 0190295284145
Opname: New York, 15 december 2019
|
|
|
De belangrijkste reden waarom ik altijd weer teruggrijp op opnamen van Winterreise met Hans Hotter, is dat ik bij hem nooit het gevoel krijg dat hij keurig op een podium liederen staat te zingen. Het is zelfs alsof hij helemaal niet zíngt, maar praat, converseert, een verhaal vertelt, en het maakt daarbij eigenlijk niet uit of hij Wotan zingt, Gurnemanz, Falstaff, Boris Godoenov, Schigolch in Lulu of Schubert's Winterreise.
Zoals bij een groot dirigent al in de eerste maten van een grote symfonie of een opera als Tristan und Isolde de hele muzikale weg uitgestippeld lijkt, zo hoor je bij een zanger van formaat al in het eerste lied van Winterreise dat de hele reis in zijn gedachten al vóór hem ligt, 'als een eindeloos lint vol kronkels en knopen' (Marga Minco).
Of een zanger of een zangeres zich ontfermt over Schubert's cyclus, maakt voor het uitgangspunt dat niets uit en ook bij Joyce DiDonato blijkt de opening de introductie tot een cyclus die als eenheid wordt opgebouwd. Een gedetailleerde benadering van dat eerste lied ('Gute Nacht') zegt daardoor al veel over de 23 liederen die erop zullen volgen.
Gerald Moore schreef in The Schubert Song Cycles (Londen 1975) dat de belangrijke lettergrepen in de eerste strofen van 'Gute Nacht' niet op hogere maar juist op lagere tonen zijn gezet: 'eingezógen', 'gewógen', 'wéisen', 'Dúnkelheit'. Zo horen we het ook bij Hotter. 'Fremd bin ich eingezogen' zet hij bijna nederig in om dan via een vloeiende lijn te werken naar een licht accent op de 'o' van 'eingezogen'. Het is een duidelijk contrastaccent: toen hij kwam, was dat 'als vreemde' en nu hij vertrekt, is dat weer 'als vreemde'. Het is immers het verslag van een reis, een zwerftocht met gaan en komen.
In haar live-opname uit de Carnegie Hall legt Joyce DiDonato de accenten juist op de hoger gelegen openingswoorden van de frasen: 'Fremd', 'Der Mai', 'manchem', 'Mädchen', terwijl zij in de eerste strofe ook het woord 'Mutter' benadrukt.
Door die aanpak verlegt zij de aandacht van de desolate zwerftocht naar de personages en de emotionele situatie van de verteller. Haar accentuering suggereert bovendien een energieke instelling en een levendigheid, die vreemd overkomen voor iemand die 's nachts stilletjes langs het raam loopt waarachter de geliefde slaapt. (Bij die stille tred hoort trouwens evenmin het hupse ritme pám-pampám aan het slot van de eerste strofe op de herhaling van 'ist die Welt'.)
De tweede strofe (muzikaal een da capo) levert geen nieuw element op, maar aan het begin van de derde strofe gebeurt iets vreemds. Volgens de partituur zouden de vijf afsluitende maten van de tweede strofe moeten overgaan in een pp-opening van de derde, maar het spel van Yannick Nézet-Séguin mondt daar uit in een f>ff op de eerste noten. Vervolgens maakt DiDonato met een vocaal crescendo haar wanhoop kenbaar: 'Was soll ich länger weilen, dass man mich trieb hinaus?' en dat laat zij volgen door een paar lichte ritardandi op 'Die Liebe liebt das Wandern, fein Liebchen, gute Nacht''.
In de vierde strofe nemen zangeres en pianist dan gas terug (hier wel een pp-opening), al blijft DiDonato hoger genoteerde openingssyllaben accentueren. Aan het slot, waar Schubert 'un poco ritard.' noteerde bij het laatste 'an dich hab ich gedacht', gebeurt echter waar ik na de voorafgaande ritardandi al bang voor was: het 'poco ritardando' van Schubert wordt bij DiDonato en Nézet-Séguin een dramatisch 'molto ritardando'.
Die benadering van 'Gute Nacht' blijkt kenmerkend voor deze vertolking door sterren van de Metropolitan Opera. Een intieme cyclus wordt gepresenteerd als een opera vol dramatiek en vocale uithalen, terwijl de tekst regelmatig minder aandacht krijgt.
Natuurlijk zijn er ook ingetogen momenten, maar de zang (of beter: het zingen) blijft primair waarbij DiDonato soms met een sterk crescendo door aangehouden klinkers zeilt, zoals in het vierde lied, 'Erstarrung': 'Die Bluuumen sing erstooorben, Die Raaasen sieht so blaß'.
Voor het contrast heb ik er de opname van Hotter weer bij gepakt en daarin klinkt die frase toch veel meer uitgebalanceerd, als één vloeiende lijn. Van invloed is misschien dat de ligging voor een bariton hier wat prettiger is, maar er is ook een duidelijke relatie met de manier van fraseren.
Opvallend is trouwens dat van de door mij beluisterde vrouwen de sopraan Margaret Price zich op 'Blumen' en 'erstorben' meer op haar gemak voelt dan diverse mezzo-collegae. Zelfs Duitstalige zangeressen hebben de neiging de klinkers een extra resonans te geven. Overigens lijken het bij de door en door muzikale Christa Ludwig eerder in de zanglijn geïntegreerde crescendi, terwijl ook opvalt dat het hele tekstdeel bij haar beter verstaanbaar blijft.
Wie van zo'n opera-achtige Winterreise houdt, krijgt van DiDonato en Nézet-Séguin een uitvoering van grote klasse voorgezet. Dat geldt natuurlijk ook voor de fans van DiDonato, die ongetwijfeld bereid waren hun idool warm toe te juichen na de enorme vocale uithaal waarmee zij 'Der Leiermann' afsloot. Voor mij was het echter de druppel die de emmer deed overlopen.
|
|