|
CD-recensie
© Paul Korenhof, januari 2022
|
Rameau: Platée
Marcel Beekman (Platée), Cyril Auvity (Thespis), Edwin Crossley-Mercer (Jupiter), Emilie Renard ( Junon), Emmanuelle De Negri (L'Amour, Clarine), Ilona Revolskaya (Thalie), Jeanine De Bique (La Folie), Marc Mauillon (Cithéron, Momus I), Padraic Rowan (Satyre, Momus II) *)
Arnold Schoenberg Chor
Les Arts Florissants
Dirigent: William Christie
Harmonia Mundi HAF 8905349.50 (2 cd's)
Opname: Wenen, december 2020
|
|
|
Wie bekend is met Rameau's 'ballet bouffon' over een onappetijtelijke moerasnymf wier gekwaak een relatie met de kikkers suggereert, weet dat het voor deze Platée eindigt met een grote deceptie. Tezelfdertijd wordt de tragiek van deze ijdele najade een bron van hilariteit voor de wereld om haar heen. Voor de op esthetiek en élégance gerichte 18de-eeuwer was het werk een pure komedie en zowel op het toneel als in de zaal maakte iedereen zich toen probleemloos vrolijk over een vrouw die niet alleen lelijk was, maar ook zo dom dat zij zich een onweerstaanbare schoonheid waande. (De vernietigende kritiek van Voltaire bewijst overigens dat zelfs het ridiculiseren van domheid en lelijkheid toen door menigeen als onesthetisch werd ervaren.)
Sinds ik in het Holland Festival 1968 met Platée kennismaakte, toen met de onvergetelijke Michel Sénéchal in de titelrol, zag ik echter een verschuiving in de receptie van Rameau's bekendste opera. Nadat aanvankelijk de kluchtige kanten op de voorgrond hadden gestaan, trad geleidelijk het humane aspect meer op de voorgrond en toonden regisseurs en vertolkers een groeiende compassie met de hoofdpersoon. In onze tijd ontpopt die zich dan ook steeds meer als een tragisch slachtoffer dat ons aller medeleven verdient. De domme Platée die zichzelf belachelijk maakt, werd steeds meer een zielige verschoppeling, een meelijkwekkende speelbal van een maatschappij die zich boven haar verheven voelt.
Het sprak vanzelf dat ook regisseur Robert Carsen in 2014 bij een productie voor de Opéra Comique het humane aspect op de voorgrond zou stellen. Het werd een sprankelende eigentijdse voorstelling waarin de 'moerasnymf' het toneel betreedt als een onappetijtelijke vrouw zonder omgangsvormen die in een exclusief resort uit een modderbad is gestapt. De kleurrijke toneelbeelden contrasteerden effectief met een sfeer die steeds meedogenlozer werd, totdat aan het slot een gebroken Platée een moderne Amor een pijl uit de handen rukt en zichzelf daarmee doorsteekt. Al met al was het echter een schitterende voorstelling met maar één minpuntje: wegens ziekte moest William Christie zich laten vervangen door Paul Agnew, zijn rechterhand bij Les Arts Florissants.
Agnew, die de titelrol zelf gezongen had, kweet zich uitstekend van zijn taak, maar bij hem miste ik toch net die theatrale flair waarin Christie excelleert. Bij de herneming in het Theater an der Wien in 2020, met ten dele ook dezelfde solisten, zou alleen al diens aanwezigheid daarom een reden geweest zijn om naar Wenen af te reizen, maar corona gooide wederom roet in het eten. Zowel de cd's als de videoregistratie (op dvd verkrijgbaar) bewijzen echter dat het een heel bijzondere voorstelling had kunnen worden. Enkele fricties tussen libretto en handeling waren in Carsen's 'concept' niet te vermijden, maar bij het beluisteren van de cd's speelt dat gelukkig niet mee.
Kenmerkend voor de theatrale aanpak van Christie is dat hij ons vanaf de eerste maten voorbereidt op de navrante slotscène waarin Platée (ik citeer Christie) "is left alone on stage (...) and suffers something we are all familiar with: she experiences a personal tragedy. She has been made to look ridiculous, she is not loved and she behaved very stupidly." Het typeert de aanpak van een echte operadirigent die het drama en niet de kale partituur als uitgangspunt neemt. Ieder dramatisch element, van de intriges van Jupiter en Mercurius, de jaloezie van Juno en de domme eigenwaan van Platée tot het leedvermaak van alle anderen, komt tot leven en daarmee stuwt hij de solisten keer op keer op in hun vertolking. En ondertussen horen we het muzikale meesterschap van Rameau vertolkt op een niveau dat we mogen verwachten van een musicus die zich heeft ontwikkeld tot de ongeëvenaarde grootmeester op dit terrein.
Tegelijk is al in de ouverture duidelijk dat we een komedie gaan horen en de eerste woorden van de scherp gekarakteriseerde Satyre van Padraic Rowan bevestigen die indruk, zonder enig chargeren, puur door klank en frasering. Die fakkel wordt overgenomen door een levendig Arnold Schoenberg Chor, een met precisie fraserende Cyril Auverty als een licht cynische Thespis en onder meer Emmanuelle de Negri als een schalkse Amour. Uit enkele - niet echt storende - bijgeluiden blijkt ondertussen dat er op het toneel het nodige gebeurt, maar muzikaal houdt Christie alles strak in de hand en nergens in de soms bizarre handeling verwordt de 'komische expressie' tot chargeren.
Het uur van de waarheid breekt al aan in het eerste bedrijf, waar de regie van Carsen erop gericht is de komische kanten van Platée zo sterk mogelijk te laten uitkomen, terwijl Christie alles in klank binnen de grenzen van de Franse goede smaak wil houden. Het leidt tot een helse evenwichtsbalk waarop alleen de beste atleten hun virtuoze oefeningen kunnen doen zonder zelfs maar de schijn dat zij zouden kunnen uitglijden.
In Wenen bewees bewees tenor Marcel Beekman in de titelrol zijn meesterschap, nog meer dan in 2014 in Parijs. Zijn beheersing van zowel het Frans als de Franse stijl is vlekkeloos, zijn heldere 'haute-contre' is ideaal voor de titelrol, en als komediant weet hij precies hoe ver hij net niet te ver kan gaan. In de vergelijking met Sénéchal blijft de Franse tenor uniek door een timbre dat voor de komische travestie geschapen lijkt, maar in de samenwerking met Christie en Carsen verleent Beekman de titelrol een diepte die ver boven het komische uitstijgt.
Uitmuntend gezongen en fraai gekarakteriseerd zijn ook de Jupiter van de bas Edwin Crossley-Mercer en de Mercure van Cyril Auvity, die in die tweede rol beter op dreef lijkt dan als de vocaal soms een beetje benauwd klinkende Thespis in de proloog. Bij de sopranen is Emilie Renard een wat jeugdige maar leuk opgewonden Junon, maar in de niet altijd perfecte virtuositeit van La Folie kan Jeanine De Bique mij Annick Massis niet doen vergeten.
De opname klinkt helder en ruimtelijk, maar door de voor deze productie ontworpen toneelbeelden neigt die ruimte soms een beetje naar het metalige. Een warmere akoestiek zou iets meer naar mijn smaak zijn geweest. Fraai is wel de presentatie met de beide cd's plus een lijvig cd-boekje (148 pagina's) in een stevig kartonnen doosje.
__________________
*) De partij van Momus lijkt geschreven voor twee verschillende zangers: in de proloog een 'basse-taille', een lagere tenor dan de haute-contre en voorloper van de tenorale baryton-Martin, en in de opera zelf een lichte bas. In rolverdelingen wordt de rol daarom meestal gesplitst in Momus I en Momus II, maar regisseur Robert Carsen gaf de voorkeur aan de benamingen Momus en Mommuss.
Hoewel Harmonia Mundi die spelling overnam in de rolverdeling, wordt in het afgedrukte libretto uitsluitend de benaming Momus gehanteerd en om die reden heb ik in de rolverdeling gekozen voor de traditionele indeling in Momus I en Momus II.
|
|