CD-recensie

Een luchtige tragedie

© Paul Korenhof, juni 2015

 

Rameau: Castor et Pollux

Colin Ainsworth (Castor), Florian Sempey (Pollux), Emmanuelle de Negri (Télaire), Clémentine Immler (Phébé), Christian Immler (Jupiter), Sabine Devieilhe (Cléone), Philipe Talbot (Un Athlète), Virgile Ancely (Le Grand Prêtre), Ensemble Pygmalion o.l.v. Raphaël Pichon

Harmonia Mundi 902212.13 (2 cd´s)

Opname: Montpellier, juli 2014

   

Castor et Pollux wordt dikwijls genoemd als Rameau's beste opera, maar dat geldt natuurlijk vooral voor de tweede versie uit 1754. De eerste, zeventien jaar oudere versie, heeft bij het Parijse publiek nooit zoveel weerklank gevonden als de tweede, die de componist niet voor niets - midden in de 'Guerre des bouffons' - op verzoek van de Académie vervaardigde. Toen Nikolaus Harnoncourt in 1972 de eerste versie onder het stof vandaan toverde, was mijn eerste indruk die van een grenzeloze saaiheid en mijn gevoel van verveling werd alleen maar af en toe doorbroken door het spel van Concentus musicus Wien en een enkele solistische bijdrage. Maar eerlijk is eerlijk: waarschijnlijk treft zowel de aanpak van Harnoncourt als het feit dat het merendeel van de vocalisten niet tegen deze muziek opgewassen was, meer blaam dan de partituur van Rameau.

Een geheel ander karakter had de aanmerkelijk kortere tweede versie die later onder meer - en evenmin ideaal - door Charles Farncombe werd opgenomen, en die ook gebruikt werd bij de voorstellingen van Philippe Rousset en Pierre Audi bij De Nederlandse Opera. Daarvoor had Rameau de hele allegorische proloog geschrapt, een compleet nieuwe eerste akte geschreven en de overige vier bedrijven aan een grondige inhoudelijke en muzikale herziening onderworpen. Die uitvoering bleek heel veel prachtige muziek te bevatten die uiterst verzorgd werd gespeeld, uitstekend werd gezongen en door Audi op het toneel werd voorzien van uiterst fraaie beelden die de theateresthetiek tot een kunst op zich verhieven.
Toch was ik weer niet echt geboeid. Alle esthetiek kon namelijk niet verhelen dat het werk, waarvan de plot gedragen wordt door de broederliefde van Castor en Pollux, dramaturgisch uiterst zwak is. Weinig emoties, weinig of geen karaktertekening en een verhaallijn die uiterst brokkelig is en soms onderbroken wordt door elementen die er geheel buiten staan. Met al zijn lichtvoetige divertissements vormde Castor et Pollux tijdens de 'guerre des bouffons' wellicht een adequaat Frans antwoord op de luchthartige Italiaanse stijl van intermezzi en opera buffa.
Naast de emoties en de dramatiek van Hippolyte et Aricie, het meesterwerk van Rameau in de lijn van de tragédie lyrique, komt deze opera toch wat bleekjes over. Daarvoor leunt het geheel te sterk op de divertissements en worden de personages te weinig uitgewerkt. Het enige redelijk overtuigende karakter is de door Castor versmade Phébé, maar ook haar handelingen zijn niet sterk onderbouwd en bovendien verdwijnt zij halverwege het vierde bedrijf uit beeld.

Al die dramaturgische minpuntjes vonden de Fransen in de 18de eeuw kennelijk niet zo erg (de Parijzenaars waren nu eenmaal meer geïnteresseerd in de overwegend gedanste divertissements). Het resultaat lijkt nu eerder een stripverhaal waarin per ongeluk een 'verkeerde plaatjes' is terechtgekomen, waarbij wel opvalt dat de librettist Gentil-Bernard flink wat maconnieke thema's in de opera verwerkt heeft. Wie het werk echter puur vanwege de muzikale kwaliteiten beluisterd, hoort een Rameau die sprankelt en tintelt op een manier die eigenlijk te luchtig is voor de dramatische en zelfs tragische kanten van het verhaal. Die invalshoek overheerst ook in de uitvoering door Raphaël Pichon en het jonge ensemble Pygmalion, opgenomen tijdens het festival van Montpellier 2013. Hun weinig academische benadering, zowel door de instrumentalisten als door het tweeëntwintig man grote koortje, lijkt vooral gericht op musiceerplezier en dat levert een ontwapenende uitvoering op met veel muziekgenot.

Het solistische aandeel houdt daarmee niet altijd gelijke tred en dat geldt dan vooral voor de Canadese tenor Colin Ainsworth, die niet uitblinkt door het heldere, op articulatie gericht timbre van de echt Franse 'haute-contre', en di in zijn zang op aangehouden tonen neigt naar een lichte wobbel, soms zelfs bijna een 'wapper', waardoor je af en toe blij bent als hij op de juiste hoogte uitkomt. Daarbij hebben zijn fiorituren bepaald niet de precisie waar de muziek van Rameau om vraagt en zijn enthousiaste 'Quel bonheur règne dans mon ame!' aan het slot van het eerste bedrijf klinkt daardoor bijvoorbeeld niet echt enthousiast.
Meer karakter heeft de Pollux van Florian Sempey die in Amsterdam vorig jaar te horen was als Valentin in Faust . Deze duidelijk wel Frans geschoolde zanger beschikt over een mooie, sonore bariton maar klinkt voor mij wel een fractie te zwaar, meer als de vader dan als de tweelingbroer van Castor. Daardoor ligt zijn timbre ook gevaarlijk dicht bij dat van de bariton Christian Immler die hij tijdens een lange scène in het derde bedrijf tegenover zich vindt als zijn vader Jupiter. In de zaal is dat geen probleem, maar op de cd prefereer ik toch twee stemmen met meer onderling verschil.

Ook de mezzosopraan Clémentine Margaine ontbreekt het als Phébé niet aan karakter, al mist zij iets van de stemschoonheid die de sopraan Véronique Gens in Amsterdam voor deze rol meebracht. Naast haar komt de sopraan Emmanuelle de Negri als haar zuster Télaire wat bleekjes, maar de tenor Philipp Talbot slaat zich met zoveel bravoure door de hondsmoeilijke aria van de Athlète heen, dat je hem zou toewensen dat het orkest in het klankbeeld iets meer ruimte aan de stemmen had geboden.

De opname werd gemaakt in het Corum in Montpellier, dat voor deze muziek in feite te groot is; een intiemere klank was mij liever geweest. De presentatie van de twee cd's in een fraai doosje met een verzorgd en goed leesbaar boekje, verdient echter alle lof.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links