CD-recensie

Een sympathieke Puccini-doos van EMI

 

© Paul Korenhof, oktober 2008


 
   
   
   
   
   
   

Puccini: The operas

Manon Lescaut Caballe, Domingo, Sardinero, Philharmonia Orchestra, Bartoletti.
La Bohème Freni, Adani, Gedda, Sereni, Opera di Roma, Schippers.
Tosca Callas, Bergonzi, Gobbi, Conservatoire Orchestre Paris, Prêtre.
Madama Butterfly De los Angeles, Björling, Pirazzini, Sereni, Opera di Roma, Santini.
La fanciulla del west Nilsson, Gibin, Mongelli, La Scala, Matacic.
La rondine Gheorghiu, Alagna, Rinaldi, Mula, London Symphonby Orchestra, Papano.
Il tabarro Guleghina, Guelfi, Shicoff, London Symphony Orchestra, Pappano.
Suor Angelica Gallardo-Domas, Mca di Nissa, London Symphony Orchestra, Pappano.
Gianni Schicchi De los Angeles, Gobbi, Opera di Roma, Santini.
Turandot Nilsson, Scotto, Corelli, Opera di Roma, Molinari-Pradelli.

EMI Classics 2154602 (17 cd's)


De honderdvijftigste geboortedag van Giacomo Puccini moet natuurlijk gevierd worden met een uitgave van al zijn belangrijke werken in één grote doos, maar aangezien opnamen van La rondine en La fanciulla del west relatief dun gezaaid zijn, bleek alleen EMI daartoe probleemloos in staat. Toch wist CBS het spits af te bijten met een uitgave op 20 cd's die met bijna vijftig euro relatief duur is en niet altijd even aantrekkelijk. In het centrum staat het zevental opnamen dat Lorin Maazel opnam Renata Scotto en Plácido Domingo in de belangrijkste partijen, muzikaal uitstekend, maar naar mijn gevoel een net iets te extraverte Puccini met te weinig poëzie en soms ook te weinig 'italianità' in de frasering van de 'piccole cose'. Dit torso werd aangevuld met een 'eigen' Edgar onder Eve Queler met Scotto en Bergonzi, en enkele 'geleende' opnamen: een routineuze La Bohème met Caballé en Domingo onder Solti, een goede Tosca met Leontyne Price en Domingo, de voor mij weinig aantrekkelijk Turandot uit Beijing onder Mehta en de nog altijd toonaangevende RCA-opname van La Rondine onder Antonelli met Anna Moffo.

Decca miste Le Villi, Edgar en La Rondine en besloot het voor circa dertig euro op 15 cd's zonder die werken te doen, waarbij wel voor alle overige titels geput kon worden uit stereo-opnamen van stersopraan Renata Tebaldi. Op zich een uitstekende beslissing, maar met het nadeel dat op twee na alle belangrijke tenorrollen worden gezongen door Mario del Monaco en ik weet niet of iedereen daar nu echt op zit te wachten. Het blijft een schitterende stem, maar constant windkracht acht werkt vermoeiend. Aan de andere kant behoren de opnamen van La Bohème en Madama Butterfly met Bergonzi en dirigent Tullio Serafin wel tot de aantrekkelijkste uit de catalogus.

De sympathiekste herdenkingsuitgave komt van EMI, dat voor eveneens circa dertig euro het complete repertoire met uitzondering van Le Villi en Edgar op 17 cd's zette en daarbij eveneens putte uit de eigen catalogus. Hier geen concentratie op bepaalde solisten of dirigent, maar de gevolgde leidraad lijkt steeds de keuze van de eerste stereo-opname die dit label maakte. Dat leidt tot verrassende resultaten. Zo wordt Manon Lescaut in de uitstekende maar voorspelbare uitvoering onder Bartoletti met Caballé en Domingo (1971) gevolgd door de alleen nog bij insiders bekende La Bohème onder Thomas Schippers uit 1962-63. Evenals zovele andere opnamen uit de EMI-catalogus werd daarvoor een beroep gedaan op het ensemble van de Opera van Rome, dat we in deze Puccini-box dan ook herhaaldelijk tegenkomen. Dat betekent niet alleen dat we het koor en het orkest uit Rome horen (dat ik in de jaren zestig prefereerde boven het Scala-ensemble), maar doordat de opnamen in Italië werden gemaakt, lag het ook voor de hand de kleinere rollen met Italianen te bezetten, en voor Puccini met zijn 'piccole cose' kan dat een essentieel sfeerverschil opleveren. Alleen al vanwege al die bijrollen was het doorspelen van deze uitgave een genoegen op zich!

De Manon Lescaut uit Londen blijft naast de mono-versie met Callas de beste opname van dit werk (ook dankzij een jonge, stilistisch uitmuntende Domingo) , terwijl La Bohème, ooit verschenen in een fraaie lp-doos in de 'Angel-reeks', vooral opmerkelijk is vanwege de Mimì van Mirella Freni. Mimì was 'haar' rol, zou dat decennia lang blijven en deze opname laat horen waarom: afgezien misschien van Victoria de los Angeles heeft geen naoorlogse zangeres het Parijse borduurstertje met zoveel natuurlijke charme neergezet. Nicolai Gedda is een poëtische, zij het ietswat brave Rodolfo, Mariella Adani een goed contrasterende Musetta en Mario Sereni een betrouwbare Marcello. De opname klinkt naar moderne maatstaven een beetje compact, maar is op dat punt te prefereren boven de van de erg ruimtelijk opgenomen Bohème in de Decca-doos.

Eveneens een beetje uit de aandacht verdwenen is de opname die Maria Callas in 1964-65 maakte van Tosca, wederom met Tito Gobbi als Scarpia maar nu met de waarlijk sublieme Cavaradossi van Carlo Begonzi. Vocaal stonden Callas en Gobbi niet meer op het niveau van hun legendarische opname onder De Sabata uit het begin van de jaren vijfitg, maar de stereoklank is ook wat waard en interpretatief waren beiden zonder meer gegroeid (het was de tijd waarin zij samen de Zeffirelli-productie speelden). Dat alles weegt ruimschoots op tegen de iets minder gedetailleerde directie van Georges Prêtre en het blijft jammer dat de film waarvoor dit de geluidsband had moeten worden, niet kon worden opgenomen omdat Karajan de rechten had opgekocht (om er nooit iets mee te doen...).

Een Madama Butterfly uit 1959 met het ensemble uit Rome onder Gabriele Santini lijkt zo goed als vergeten - en ten onrechte! De samenwerking van Santini met het ensemble uit Rome stond altijd garant voor een hechte voorstellingen vol sfeer en de gastsolisten behoren tot de beste die men zich wensen kan. Victoria de los Angeles, een zangeres wier naam synoniem is voor lyriek, helderheid en inlevingsvermogen, herhaalde hier in stereo de vertolking die zij eerder in Rome met Di Stefano en Gobbi had vastgelegd. Haar partners waren ditmaal de onvergetelijke Jussi Björling en de altijd betrouwbare Mario Sereni. Van Björling is wel gezegd dat hij voor Puccini te koel klinkt, maar een feit is dat hij in al zijn opnamen demonstreert waarom hij tot de beste tenoren van de 20ste eeuw gerekend moet worden, misschien wel - met Caruso - tot de beste twee. Geen andere tenor combineerde zo'n gezonde stem, zo'n vaste, heldere toon, zo'n solide intonatie en zo'n heldere articulatie met zo'n immens en nergens verflauwend stijlgevoel. De opname plaatst het orkest prominent in het klankbeeld, maar het echte probleem is dat het vroege stereo-effect de zangers in de eerste scène iets te ver naar achteren plaatst.

La fanciulla del west horen we in een Scala-opname uit 1958 onder leiding van Lovro von Matacic, van wie we veel te weinig opnamen hebben. Hij zet een kleurrijke Puccini neer en weet de jonge Birgit Nilsson mee te slepen tot een verrassend niveau van verisme. Een bijzonderheid blijft de tenor João Gibin, ooit in Amsterdam de partner van Gré Brouwenstijn in Andrea Chénier en van Marijke van der Lugt in La forza del destino, een fraai getimbreerde spinto-tenor van wie we eveneens te weinig opnamen bezitten. De rest van de bezetting is weer volledig Italiaans en dat is te horen!

Voor La rondine, Il tabarro en Suor Angelica maakte EMI noodgedwongen een sprong van enkele decennia, naar de opnamen die Antonio Pappano in Londen maakte. In La rondine (1996) horen we een uitstekende bezetting uit de jaren negentig met Angela Gheorghiu, Inva Mula, Roberto Alagna en William Matteuzzi, met als toegiften een paar fragmenten uit Li villi en het lied Morire? Il tabarro en Suor Angelica zijn afkomstig uit de Trittico die Pappano in 1997 vastlegde, maar ondanks de over het geheel uitstekende prestaties van solisten als Neil Shicoff (Luigi), Maria Guleghina (Giorgetta), Cristina Gallardo-Domás (Suor Angelica) en Carlo Guelfi (Michele) mis ik toch iets van de typische ensemblesfeer uit de voorgaande opnamen. Die vinden we weer in optima forma terug in een Gianni Schicchi uit 1958 (nog net stereo dus) met het Romeisn ensemble onder Santini. De los Angeles is hier een onnavolgbare Lauretta en een betere Schicchi dan Gobbi moet nog gevonden worden. Jammer dat hun respectievelijke opnamen van Suor Angelica en Il tabarro vanwege de mono-klank niet in deze uitgave pasten.

Als klap op de vuurpijl horen we het ensemble uit Rome onder Francesco Molinar-Pradelli in een opname uit 1965 van Turandot, die voor mij nog altijd niet over troffen is. Met Birgit Nilsson in de titelrol, Renata Scotto als Liù en Franco Corelli als Calaf had EMI voor de hoofdrollen de beste vertolkers van dat moment bijeengebracht en de kleinere rollen zijn zo mogelijk nog sterker bezet. In deze uitvoering vinden we drie van de grootste naoorlogse comprimariotenoren, Piero de Palma, Angelo Mercuriali en Franco Ricciardi, naast andere grootheden van de kleine partijen als Bonaldo Giaiotti (Timur), Guido Mazzini (Ping) en Giuseppe Morresi (Un mandarino). Ensemblekunst op het hoogste niveau, maar dat kan gezegd worden van meer opnamen in deze uitgave.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links