CD-recensie Een Papageno-tragedie
© Paul Korenhof, juli 2019 |
Toen Plácido Domingo, een workaholic als geen ander, inzag dat hij de tenorrollen beter vaarwel kon zeggen, schakelde hij over op het baritonrepertoire. Dat hij geen echte bariton is, beseft hij zelf maar al te goed, maar met zijn persoonlijkheid en zijn muzikaliteit maakt hij ook rollen als Rigoletto, Germont père, graaf Luna en Simon Boccanegra tot artistieke prestaties van niveau. Rolando Villázon, ooit kortstondig een begenadigde tenor als weinig andere, moet na de over zichzelf afgeroepen vocale neergang iets gedacht hebben als 'dat kan ik ook'. Regisseren (wat hij beslist niet slecht doet) en het presenteren van shows voor de Duitse televisie is leuk, maar als zanger wil je toch wat meer. Het resultaat is een opname van Die Zauberflöte, waarin de Mexicaanse tenor opeens te horen is als Papageno, een rol die het paradepaardje is van Duitse en Oostenrijkse baritons. Het hek is blijkbaar van de dam en het wachte is nu op Verdi's Don Carlos met José Carreras als Filips II en Andrea Bocelli als de Grootinquisiteur. Dat wordt pas smullen! Natuurlijk zijn stemvakken niet heilig, maar de redenering van Villázon dat Emanuel Schikaneder, de eerste Papageno, een acteur was en absoluut geen zanger, is een lichte verdraaiing van de feiten. Schikaneder maakte inderdaad carrière als acteur, regisseur en theaterdirecteur, maar hij had wel een gedegen zangopleiding genoten en beschikte kennelijk over een alleszins acceptabele 'speelbariton'. Daarbij was hij niet alleen een (Duitstalige!) acteur met een groot tekstgevoel, maar ook opgegroeid in de Weense theatertraditie. Met andere woorden: een geboren Papageno! Dat laatste is Villázon beslist niet en om maar met de deur in huis te vallen: zijn vogelvanger klinkt niet alleen onwelluidend en uiterst matig gezongen, maar het is ook de slechtst geacteerde vertolking die ik ooit gehoord heb. Zijn eens zo prachtige tenor is nu een gebarsten timbre zonder hoogte, zonder kleuren en zonder charme, terwijl hij dat alles probeert te compenseren met overdreven stem-acteren, waardoor een gemoedelijke 'Bursche' die zichzelf terecht betitelt als 'natuurmens', verandert in een grapjasserige clown die verdwaald is in de opera. Dat clowneske komt niet onverwacht. In zijn eigen ensceneringen toont Villázon een voorliefde voor de wereld van het circus en in een kindervoorstelling zal zo'n Papageno zeker ook de lachers op zijn hand krijgen. Van Papageno's kwikzilveren stemmingswisselingen in de dialogen, het ontroerend tedere duetje 'Bei Männern', zijn nu eens speelse, dan weer licht weemoedige scènes met Tamino en zijn 'zelfmoordscène' in het tweede bedrijf blijft echter weinig over. Swiebertje in de Gijsbrecht van Aemstel kan geen grotere misbezetting zijn en dat DG de Mozart-cyclus van Yannick Nézet-Séguin min of meer aan Villázon heeft opgehangen, wekt bij de verschijning van ieder volgend deel meer verbazing. Daarentegen is Klaus Florian Vogt de elegantste Tamino sinds Fritz Wunderlich, totaal anders maar even zilverkleurig in zijn timbre, wondermooi fraserend en met een kern die de soms wat weke jongeling een welkome dosis mannelijkheid verleent. Het naturel van zijn voordracht contrasteert een beetje met de Pamina van Christiane Karg die een lichte neiging heeft om met 'buikjes' te zingen en soms, zelfs in een fraai gerealiseerd 'Ach, ich fühl's', een niet helemaal vloeiende tekstvoordracht laat horen. Iets dergelijks vinden we eveneens bij de verder glorieus gezongen Sarastro van Franz-Josef Selig. Het klinkt (vooral in de Halle-aria) alsof iemand heeft gezegd dat zangteksten niets meer zijn dan gesproken dialogen die toevallig op noten geplaatst zijn. Het streven naar maximale tekstexpressie overheerst daardoor meer dan eens de welvende legatobogen van Mozart's muziek. In tegenstelling daarmee staat het vocale vuurwerk van Albina Shagimuratova als Koningin van de Nacht. Haar combinatie van warmte, verdriet en tederheid die in 'O zittre nicht' overgaan in een smeekbede om hulp, doet in de eerste helft van die aria denken aan een sublieme opname van de onvergetelijke Arleen Augér, en in 'Der Hölle Rache' zingt zij met trefzekere tonen bijna letterlijk de sterren van de hemel. Een probleem is echter dat we hier te maken hebben met een concertante uitvoering waarin de dialogen tot een minimum zijn gereduceerd en waaraan kennelijk geen regisseur te pas kwam. Gevolg: een constante sfeer van de concertzaal en niet van het theater. De aanpak van Nézet-Séguin en het spel van het Chamber Orchestra of Europe zijn voorbeeldig, maar de opera valt nu uiteen in losse stukjes zonder dramatiek met korte dialogen die meer verbrokkelen dan dat zij een dramatische eenheid creëren. Dat alles wordt sterker voelbaar doordat duidelijk niet alle solisten bedreven zijn in de omgang met Duitse dialogen of zelfs in het spreken van de Duitse taal. De overgebleven teksten zijn soms toch al onlogisch en ondramatisch, maar als die dan ook nog gesproken worden in een middelbareschool-Duits met een duidelijk vreemde tongval, hoor ik nog liever een opname waarin de dialogen helemaal weggelaten zijn. Eén solist springt er op dat punt overigens uit: Paul Schweinester zet niet alleen als zanger een opvallend fijnzinnig gehouden Monostatos neer, maar ook in zijn dialogen is ieder woord raak! Een andere oorzaak van het gebrek aan theatersfeer is gelegen in de bijzonder 'cleane' opname. Publieksreacties, gegrinnik tijdens dialogen en applaus na een aria hadden nog wat sfeer en spanning kunnen opleveren. Het ontbreken van een wisselwerking tussen solisten en publiek tijdens de dialogen geeft het geheel echter een steriele sfeer, die versterkt wordt door een gebrek aan dialoogregie dat zich bij sommige solisten wel heel duidelijk wreekt. index |
|