CD-recensie

 

© Paul Korenhof, mei 2006

 

Mozart: Die Zauberflöte KV 626.

René Pape (Sarastro), Erika Miklósa (Koningin van de Nacht), Dorothea Röschmann (Pamina), Christoph Strehl (Tamino), Hanno Müller-Brachmann (Papageno), Julia Kleiter (Papagena), Georg Zeppenfeld (Spreker), Kurt Azesberger (Monostatos), Caroline Stein, Heidi Zehnder en Anne-Caroline Schlüter (Drie dames), Danilo Formaggia en Sascha Borris (Twee geharnasten), Andreas Bauer, Danilo Formaggia en Tobias Beyer (Drie priesters) e.a.
Arnold Schoenberg Chor, Mahler Chamber Orchestra o.l.v. Claudio Abbado.

DG 00289 4775789 (2 cd's)


Roodkapje en de Toverfluit

Onder muziekliefhebbers die niet echt van opera houden, is het 'bon ton' om af en toe flink af te geven op het onnozele, soms zelfs ridicule niveau van operalibretti, maar de teksten die Mozart gebruikte worden meestal ontzien. De grote uitzondering blijft Da Pontes tekst voor Così fan tutte, die al meer dan twee eeuwen onder vuur ligt, en die ik onlangs nog hoorde kwalificeren als 'zo belachelijk dat je gewoon medelijden krijgt met de zangers'. Er zijn maar weinig mensen die beseffen dat juist deze tekst historisch en dramaturgisch een van de beste libretti is die ooit geschreven werden! Aan de andere kant hoor je zelden kritiek op Die Zauberflöte. Het lijkt zelfs of je op dat werk geen kritiek mág hebben en door de jaren heen hebben commentatoren zich uitgesloofd om het gegeven de hemel in te prijzen als hoogtepunt van humaniteit, wijsheid en nobele gevoelens. Toch is juist deze tekst zo rommelig, onevenwichtig en inconsequent dat je hem in feite niet eens serieus kunt nemen.

Het verhaal begint als een normale sprookjesopera met een treurende moeder die een prins vraagt haar dochter uit de handen van een boze tovenaar te redden, maar een half uur later moeten we opeens geloven dat die boze tovenaar de vleesgeworden wijsheid is. Ook dat kan, maar het klopt niet. In Sarastro's rijk lopen niet alleen wilde dieren los rond, maar ook heeft deze wijze leider zoveel inzicht in de menselijke natuur, dat hij de zorg voor de door hem geroofde (sic!) Pamina toevertrouwt aan een 'perfide Moor' die het meisje eerst geestelijk en lichamelijk probeert aan te randen, en haar uiteindelijk zelfs dreigt te vermoorden. En als het mis loopt, krijgt die Moor, die op ons als redelijk ontoerekeningsvatbaar overkomt, en die ook nog door zijn wijze werkgever als een kat op het spek werd gebonden, een onmenselijke hoeveelheid stokslagen. Hoe wijs! En is het dan niet een beetje hypocriet als diezelfde Sarastro even later Pamina vertelt dat 'In diesen heil'gen Hallen (.) man dem Feind vergibt'?

Aan de andere kant heeft de Koningin van de Nacht (waarbij het element 'Nacht' in Mozarts tijd niet negatief opgevat werd) de sympathieke Papageno in dienst, en als zij deze met Tamino mee stuurt om Pamina te bevrijden, schenkt zij het tweetal een toverfluit (positief symbool), een klokkenspel (idem) en de hulp van drie knapen aan wie evenmin een greintje kwaad kleeft. Logisch, Tamino en Papageno gaan gevaarlijke wilde dieren en onbetrouwbare Moren tegemoet, maar tien minuten later wordt dan opeens een plechtstatig orerende dominee ten tonele gevoerd, die ons uitlegt dat we het allemaal verkeerd begrepen hebben. Sarastro is juist het symbool van het goede, terwijl de Koningin een vrouw is, en dus onverstandig, en dus onbetrouwbaar, en de personificatie van het kwade. Wat een logica!

Vrijmetselarij

Dat de Zauberflöte een 'vrijmetselaarsopera' is, wordt vooral beweerd door mensen die weinig weten van de vrijmetselarij en die zeker zelf geen logebroeder zijn. In de laatste decennia van de 18de eeuw bloeide in Wenen de belangstelling voor de oosterse mystiek, en de eveneens 'mysterieuze' vrijmetselarij was sterk 'in de mode', zeker toen het verbod daarop werd opgeheven. De sporen daarvan vinden we terug in talloze werken theaterwerken, maar de meeste zijn nu van het toneel verdwenen, Voor ons is Die Zauberflöte een unicum, maar voor de Weners was het gewoon één van de vele 'theatershows met kunst- en vliegwerk' waarin mystiek en de mystieke symboliek centraal stonden. Dat Mozart, Schikaneder en anderen die aan het ontstaan meewerkten, tot de vrijmetselarij behoorden, is algemeen bekend, maar dat wil nog lang niet zeggen dat zij een soort 'evangelie' wilden schrijven. Dat strookt niet met de inconsequenties in het libretto, maar ook niet met (onder andere) het feit dat Pamina (een vrouw!) samen met Tamino de beproevingen doorstaat om tot de 'ingewijden' te worden toegelaten. Nee, Schikander was gewoon een heel gewiekste impresario, die uitstekend wist hoe hij moest inspelen op de smaak en de wensen van zijn publiek!

Abbado en Mozart

Vraagt u zich weleens af hoe het mogelijk is dat Roodkapje en haar grootmoeder ongedeerd uit de maag van de wolf tevoorschijn komen? Natuurlijk niet! En gemakshalve gaan we maar helemaal voorbij aan de vraag hoe zij eerst ongedeerd daarin zijn terechtgekomen, want dat is fysiek nog lastiger. Kennelijk neemt Abbado eenzelfde standpunt in tegenover Die Zauberflöte: een kleurrijk sprookje met geniale muziek, en verder moeten we er niet moeilijk over doen. Al bij de eerste maten wordt duidelijk dat hier niet de vrijmetselarij aan de poort klopt, en meteen belanden we dan in een ouverture die overkomt als een ongecompliceerd muzikaal feest op het hoogste niveau - zowel compositorisch als in het doorzichtige spel van het Mahler Chamber Orchestra betreft. Ieder lijntje is te volgen, ieder trekje krijgt een eigen kleurtje en tegenover de opulente klankrijkdom van de hem zo vertrouwde Berliner of Wiener Philharmoniker stelt Abbado hier iets wat in feite veel belangrijker is: een aanstekelijk spelplezier! Lijkt het merendeel van zijn Noord-Europese collega's vooral op zoek naar diepte en diepzinnigheid, Abbado vertelt simpelweg een sprookje waarbij hij uitgaat van de manier waarop karakters en situaties zich aan hem voordoen, en verder laat hij de muziek voor zich spreken. Dat is Mozart wel toevertrouwd en als Abbado zich kan verlaten op het wervelende enthousiasme van het MCO, valt over dat punt bepaald niet te klagen. Of het zou moeten zijn dat een dergelijke benadering automatisch de fragmentarische opzet van dit sprookje-in-talloze-taferelen benadrukt. Het is de prijs die we moeten betalen voor het voorbijgaan aan een 'dramaturgische eenheid' die er in feite helemaal niet is.

De solisten

Het is begrijpelijk dat Abbado heeft gekozen voor een overwegend jong solistenteam dat de last van twee eeuwen diepzinnige interpretaties minder sterk op de schouders voelde drukken, maar de resultaten zijn niet helemaal positief. De bas René Pape, met zijn 42 jaar een van de 'veteranen' in de cast, is een slanke Sarastro, menselijker dan menige granieten hogepriester uit het verleden, terwijl de tenor Christoph Strehl als Tamino een krachtig enthousiasme uitstraalt, dat mij in klank en frasering meer dan eens aan Fritz Wunderlich doet denken. Aan de andere kant klinkt Dorothea Röschmann (Pamina) een beetje overrijp en te 'romantisch', terwijl de coloratuursopraan Erika Miklósa in haar eerste aria weinig emotie uitstraalt, in haar tweede aria geen flitsend staal hoorbaar maakt, en daarnaast heel melodramatisch - in gebrekkig Duits - met haar dialogen omgaat.

Een beetje ambivalent ben ik over de Hanno Müller-Brachmann. Volgens zijn biografie zingt hij ook Figaro, Leporello, Amfortas en Golaud, en in die rollen zou ik hem graag horen, maar voor een jeugdige Papageno die bij Abbado's benadering past, mist hij de jongensachtige humor die ooit het roldebuut van de piepjonge Quirijn de Lange onvergetelijk maakte. Ik denk ook dat Abbado met onze jeugdige landgenoot beter uit zou zijn geweest! Müller-Brachmann klinkt meer als de vaderlijke vriend van Tamino, een soort vrolijke Kurwenal. Een ander minpuntje betreft de live-opname uit september 2005, die door een droge en ietwat benauwde klank verraadt dat het Teatro Comunale in Modena akoestisch bepaald niet ideaal is.

Maar laat ik positief eindigen, uit bewondering voor Abbado en het MCO, maar ook omdat de totale uitvoering dat waard is. Het blijkt dat Abbado tijdens de voorbereidingen meerdere verschillen heeft ontdekt tussen de Neue Mozart Ausgabe en Mozarts handschrift, waarbij hij bij deze uitvoering zoveel mogelijk het manuscript gevolgd heeft. Daarbij kwam één heel verrassend element naar voren: voor de opening van het duet 'Bei Männern' blijkt Mozart slechts vier korte akkoorden voor de strijkers te hebben geschreven. In die versie klinkt dat fragment hier ook en ik had meteen het gevoel: zo hoort het ook, directer en minder 'biedermeier'!

Scène uit Mozarts Die Zauberflöte o.l.v. Claudio Abbado

index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links