CD-recensie

Heerlijke muziek maar weinig drama

 

© Paul Korenhof, juli 2016

 

Mozart: Le nozze di Figaro

Thomas Hampson (Il conte di Almaviva, Sonya Yoncheva (La contessa), Luca Pisaroni (Figaro), Christiane Karg (Susanna), Angela Brower (Cherubino), Anne Sofie von Otter (Marcellina), Maurizio Muraro (Bartolo), Rolando Villazón (Don Basilio), Jean-Paul Fouchécourt (Don Curzio), Philippe Sly (Antonio), Regula Mühlemann (Barbarina)
Vocalensemble Rastatt, Chamber Orchestra of Europe o.l.v. Yannick Nézet-Séguin

DG 00289 479 5945 (3 cd's)

Live-opname: Baden-Baden, juli 2015

   

Nog afgezien van de muzikale kwaliteiten heb ik vooral dankzij opnamen van Le nozze di Figaro onder Vittorio Gui (1955) en Carlo Maria Giulini (1960) al vroeg de finesses van de ensemblekunst ervaren. Daarnaast demonstreren beide opnamen een volmaakt samengaan van tekst en muziek, waarbij zij juweeltjes zijn op het punt van frasering, tekstbehandeling en stemkleuring. Vooral de manier waarop Giulini in de finale II de stemmen van solisten en orkest mengt en naar elkaar toe laat kleuren, blijft een schoolvoorbeeld van wat een echte operadirigent met gevoel voor zowel de tekst als de muziek tijdens een zorgvuldig repetitieproces weet te bereiken. Chailly moet dan ook in zijn handen gewreven hebben toen Giulini in zijn laatste jaren, toen hij met dirigeren gestopt was, zich aanbood als 'inzeper', de man die in de eerste repetitiefase een orkest op het grote werk voorbereidt.

Mozart was niet alleen muzikaal een genie, maar zijn gevoel voor de Italiaanse taal leidde ook tot een meesterlijke verbinding van tekst en muziek, die hier vooral blijkt uit de recitatieven, een waar feest voor iedereen die ze verstaat of die gewoon het libretto meeleest om ze te volgen. Of het nu gaat om het eerste recitatief van Susanna en Figaro, om het markante scènetje van de graaf aan het begin van III of om het recitativo accompagnato vóór Susanna's 'Deh, vieni', de zetting van ieder woord getuigt van inzicht in wat met de tekst uitgedrukt kan worden en vooral ook van een feilloos gevoel voor de zinsmelodieën van het Italiaans. Toen ik als aankomend operajournalist besloot mezelf Italiaans te leren, begon ik dan ook met het memoriseren van alle recitatieven - tekst èn muziek - van Le nozze di Figaro en daar heb ik nooit spijt van gehad. Voor het aanvoelen van de Italiaanse taal vormen de door Mozart getoonzette recitatieven van de Da Ponte-opera's nog altijd een uitstekende leerschool.

Nézet-Séguin
Midden in de voorbereidingen voor een filmavond over Le nozze di Figaro in september met onder meer onvergetelijke producties in Salzburg, Parijs en Glyndebourne, bereikte mij een nieuwe opname, gemaakt tijdens een concertante uitvoering tijdens het Festival van Baden-Baden 2015. Het is een registratie in de reeks van negen Mozart-opera's die Yannick Nézet-Séguin voor DG vastlegt met het Chamber Orchestra of Europe, en bij de ouverture zat ik meteen op de punt van mijn stoel. Mozart noemde het werk een 'opera buffa' en onderstreepte dat met een ouverture in een uitbundig presto waar dirigent en orkest een meeslepend muzikaal vuurwerk van maken.

Een feestelijke opera met vuurwerk aan het begin belooft heel wat en het COE maakt dat volledig waar met virtuoos orkestspel, fraai van klank en afwerking, gedisciplineerd, doorzichtig, trek de bak met bijvoeglijke naamwoorden maar open. Het knappe is bovendien dat het orkest bewondering blijft afdwingen als de aanpak van Nézet-Séguin minder boeiend wordt, bijvoorbeeld als de dirigent tijdens de finale-ensembles meer aandacht heeft voor ritme en tempi om het buffo-aspect vast te houden, dan voor wat er 'op het toneel' gebeurt. Ook elders blijkt Nézet-Séguin trouwens in de veronderstelling te verkeren dat snelle tempi nodig zijn om levendigheid en humor te suggereren, en als hij opeens door sterk inhouden 'drama' wil creëren, lijkt dat meer een uiterlijk effect dan meevoelen met de personages. De continuospelers slaan de muzikale spijker beter op zijn kop en vooral het doorklinken van de fortepiano in de muzieknummers getuigt van stijlgevoel.

Extreme tempi
Een voorbeeld van die aanpak horen we in Cherubino's 'Non so più' waar een extreem allegro vivace het uiterste eist van de arme Angela Brower tot een extreem contrast in de adagio-maten aan het slot haar dwingt tot een emotionaliteit die zij dan tracht te suggereren door overmatig aspireren van haar tweede 'E se non ho'. Een nog extremer voorbeeld biedt de finale IV die hier afloopt als strak opgewonden uurwerk tot de overgang naar dat sublieme andante op Almaviva's 'Contessa perdono'. Zeker met doorleefd fraserende zangers is dat altijd een hoogtepunt, maar hier maakt Nézet-Séguin er een spanningsloos largo van om daarna bij de terugkeer naar het afsluitend allegro assai weer in de hoogste versnelling door te gaan. Geen componist zal trouwens muziek schrijven die zo snel is dat zangers het niet kunnen zingen - en als Rossini en Donizetti (Don Pasquale) het tempo een enkele keer maximaal opschroefden, deden zij dat heel bewust en nog altijd met aandacht voor de verstaanbaarheid!

Al luisterend betreurde ik vooral dat het hier niet gaat om een voorstelling waarbij een goede regisseur intensief met de zangers gewerkt had aan karakters, samenspel en frasering, en ook nog sterk genoeg was de dirigent daarbij te betrekken. Hier begeleidt een toporkest een ensemble van klasse, maar prachtig orkestspel en fraaie zang maken nog geen opera! Een kwalificatie als 'ieder doet maar wat' is te negatief, maar van hecht ensemblespel is geen sprake, ook doordat Nézet-Séguin vooral op het orkest geconcentreerd lijkt waardoor ook de synchronisatie herhaaldelijk te wensen overlaat. De recitatieven wekken daarbij de indruk alsof de meeste solisten naar hartelust 'toneel staan te spelen' (met de extraverte Basilio van Rolando Villazón als duidelijkste voorbeeld) met meer aandacht het effect dat daarmee bij het publiek werd bereikt dan voor echt samenspel. En misschien vond het publiek in de zaal het ook wel leuk, wie zal het zeggen.

Routiniers
De bezetting wordt aangevoerd door twee routiniers die lijken te demonstreren hoe zij met hun partij vergroeid zijn, waardoor zij soms de grenzen van een afgewogen karaktertekening overschrijden. Zo klinkt Luca Pisaroni door net iets te veel 'acteren' het ene moment licht en speels, maar even later somber en dreigend, terwijl we van Thomas Hampson enkele vreemd aangezette recitatieven horen met soms een sterk overdreven articulatie. Beiden overtuigen meer in hun zang, hoewel Pisaroni's Figaro ook daar vaak meer bijtend en nadrukkelijk klinkt dan speels en met gevoel voor komediewerk.
Bij de Almaviva van Hampson, die zijn rol al voor het eerst vastlegde in 1990 (Levine) en 1993 (Harnoncourt), lijkt het of hij zijn afnemende jeugdigheid wil compenseren met nadrukkelijk acteren en lichte maniërismen. Ook Fischer-Dieskau zong de rol lang door, maar naarmate hij aan vocale charme inboette, leek het karakter bij hem vooral dreigender te worden en op gebrek aan exactheid kon je de gedisciplineerde Pruis zelden betrappen.

Kenneth Montgomery . . .
Bij de dames treedt een jongere generatie aan met Sonya Yoncheva als een mooie maar weinig doorleefde gravin die stilistisch niet helemaal op haar plaats lijkt en bovendien aan het slot van 'Dove sono' geen triller in huis heeft. Angela Brower's Cherubino komt evenmin uit de verf en doet weinig met het subtiele lijnenspel in 'Voi che sapete'. Een van Mozart's geniaalste momenten gaat daardoor onopgemerkt voorbij en het is jammer dat zij de rol niet met een Mozart-specialist kon instuderen? Goed, de tijden van Krips, Böhm en Karajan zijn voorbij, maar de uitvoering die Kenneth Montgomery onlangs bij het Orkest van de Achttiende Eeuw dirigeerde, liet op dat punt deze pretentieuze uitvoering uit Baden-Baden ver achter zich! Met uitzondering van Roberta Alexander als een ideale Marcellina had Montgomery geen 'sterren' tot zijn beschikking, maar zijn Figaro muntte uit door ensemblespel en een benadering die liet horen dat luchtig komediespel beslist niet hetzelfde is als oppervlakkig amusement. Een overeenkomst is dat in beide een opmerkelijke Susanna aan het woord kwam. Bij Montgomery was dat de Belgische Ilse Eerens, hier is het de Duitse Christiane Karg en in beide gevallen hoorde ik prachtige lyrische sopraanstem in een individuele, fraai gefraseerde vertolking. En beiden leken zich er volledig van bewust dat 'Giunse alfin' niet louter het recitatief vóór 'Deh vieni' is, maar de inleiding op die aria.

Rolando Villazón
Met gemengde gevoelens luisterde ik naar twee andere 'sterren van vroeger'. Anne Sofie von Otter klinkt betrouwbaar als altijd, maar zij voelt zich zij zich merkbaar niet thuis in de versieringen van Marcellina's aria. Dat de rol - en dus ook die aria - voor een sopraan geschreven is, interesseert - behalve blijkbaar Kenneth Montgomery - al vele jaren niemand meer. Volgens de moderne operadramaturgie moet een oudere vrouw door een alt of een duidelijke mezzosopraan gezongen worden, ongeacht hoe een componist daar zelf over denkt. (Het is soms ontstellend te constateren hoe voorspelbaar en clichématig moderne operaleiders, -dramaturgen en -regisseurs te werk gaan!)
Een hoofdstuk apart vormt Rolando Villazón, die zich na zijn korte, door hemzelf getorpedeerde carrière als stertenor een plaats veroverd heeft in deze Mozart-cyclus van DG. Dat hij aan ieder werk meedoet is ondanks zijn afnemende vocale kwaliteiten tot daar aan toe en het dient gezegd: na zijn ietwat overtrokken aandeel aan het eerste bedrijf viel zijn aria in het vierde bedrijf van deze complete uitvoering mij heilig mee. Dat hij naast de dirigent de enige is wiens website in het cd-boekje vermeld wordt, komt echter vreemd over en gewoon ridicuul is het feit dat bij de downloads op de site van DG bij iedere track zijn naam (en echt weer alleen zíjn naam!) naast die van de dirigent vermeld staat. Bescheidenheid siert de mens, maar niet Rolando Villazón!

Tot slot
Hoewel de opname gepresenteerd wordt als een live-opname, is van publiek alleen af en toe vaag iets op de achtergrond te merken. Het feit dat het cd-boekje geen exacte data vermeldt, voedt bovendien de veronderstelling dat er het nodige geknipt en geplakt is met behulp van een reeks. Ik heb er niet echt onderzoek naar gedaan, maar beluistering van 'Dove sono' met mijn Sennheiser hoofdtelefoon leverde al de nodige akoestische verschuivingen van de stem van Yoncheva op. De veronderstelling lijkt gewettigd dat ook de overige 170 minuten niet zonder cosmetische ingrepen op de cd zijn beland.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links