CD-recensie
© Paul Korenhof, december 2017
|
Het sterkste punt van deze live-opname is het spel van de door Jérémie Rhorer aangevuurde Cercle de l'Harmonie. In hun enthousiasme laten de musici misschien wel eens een steekje vallen, maar in de algehele sfeer van muzikale sprankeling en orkestrale dramatiek blijkt dat van ondergeschikt belang. Hooguit zou ik af en toe iets meer rust willen. Rhorer's aanpak is weliswaar niet zo meedogenloos als die van sommige andere dirigenten van zijn generatie, maar hij lijkt zich niet te kunnen onttrekken aan de mode om de dramatiek in een Mozart-opera vooral te zoeken in opgeschroefde tempi en een nadrukkelijke ritmiek. Wel durft hij ook tijdens een aria het tempo terug te nemen en zelfs waagt het om een enkele keer de voortgang een fractie van een seconde stil te zetten. In hoeverre bij deze live-opname de regie van Stéphane Braunschweig meespeelt, is niet na te gaan. Dat die enscenering, in december 2016 in het Théâtre des Champs-Élysées, invloed had op het muzikale resultaat, is echter duidelijk en het is ook onterecht dat daaraan in de presentatie geheel wordt voorbijgegaan. De naam van de regisseur wordt niet eens genoemd, zelfs niet bij de foto's in het cd-boekje, maar zijn invloed gaat veel verder dan enkele toneelgeluiden, waaronder een soms toch ietwat hinderlijk gebonk en gestommel. De titelrol is nu eenmaal een van die personages die niet door de muziek getekend worden, maar door de manier waarop zij worden neergezet, door de zanger en onvermijdelijk ook door de regie. En door de frequentie en het belang van hun gezamenlijke scènes speelt het samenspel met Leporello daarbij een belangrijke rol. De voorstelling zelf heb ik niet gezien, maar wat ik hier hoor, klinkt niet als de combinatie van een elegante edelman en zijn boertige, op zich niet kwaadwillende knecht, maar eerder als een verbond van twee gebroeders in het kwaad die bijna over elkaar heen tuimelen in hun ijver om de samenleving te ontwrichten. Soms lijkt het hier zelfs of Leporello de drijvende kracht achter zijn meester is. Niet alleen berooft dat zijn recitatieven en zijn muziek van een deel van de daarin verpakte humor, maar het werkt ook door in zijn zang. Naast de Elvira van de Canadese (lichte) mezzosopraan Julie Boulianne die mij in de loop van de opera steeds meer overtuigde, kwam de Griekse sopraan Myrto Papatanasiu minder genuanceerd over. Hoewel haar 'Non mi dir' gelukkig wel iets van lyriek en berusting uitstraalde, leek haar Donna Anna in de scènes daarvoor regelmatig ten prooi aan overspanning en hysterie, iets waarin de tenor Julien Behr als haar kleurloze, niet altijd elegant fraserende verloofde geen verandering kon brengen. Als Zerlina en Masetto kwamen de Zweedse mezzosopraan Anna Grevelius en de Franse bariton Marc Scoffoni tot gezondere, zij het rechttoe-rechtaan vertolkingen. Het grootste probleem was echter dat ik voortdurend de indruk kreeg dat de inbreng van regisseur Braunschweig van meer invloed was geweest op de zang van de solisten dan de inbreng van dirigent Rhorer. Alsof Rhorer zich vooral om het orkest bekommerde en onvoldoende met de zangers gewerkt had aan kleuring, frasering en muzikaal samenspel, toch geen overbodige luxe bij een internationaal ensemble zonder één Italiaan erbij. Jammer, maar 'samen zíngen' is toch iets anders dan 'samen klínken'. Het is het euvel van veel hedendaagse dirigenten en het zal in de opera het accent nog meer verleggen van muziek en zang naar de enscenering. Steeds vaker krijg ik de indruk dat in het huidige operawereld niet de vrijheid van de regisseurs het grote probleem vormt, maar het gebrek aan opera-ervaring bij veel dirigenten! Vanaf de eerste kennismaking, nu ruim een halve eeuw geleden, was Don Giovanni een werk dat mij ongemeen fascineerde, maar naast bewondering voor het musiceren van Rhorer en zijn orkest riep deze opname toch een onbevredigd gevoel bij mij op. De oorzaak moet zijn dat alle aandacht voor tempi, ritmiek, klank en balans niet in dienst staat van de frasering. Om een voorbeeld te geven: ooit noemde Karl Böhm de twee adagio-maten naar het terzet van de gemaskerden (maat 251-252 van de eerste finale) de twee geniaalste van de hele partituur, maar bij Rhorer is het gewoon de deur van de ene kamer naar de andere, fraai van klank maar zonder dramatische inhoud. Verder laat de live-opname (met niet al te veel applaus) stemmen en orkest helder doorkomen, maar wel had ik de indruk dat ik een plaats had tussen de zangers op het toneel met daarachter het orkest en daarachter pas de rest van het publiek. Tot slot zij opgemerkt dat de Praagse partituur voor deze uitvoering is aangevuld met alle Weense muziek, en dat het cd-boekje met een verscheidenheid aan lettertypes niet overal uitmunt door leesbaarheid. index |
|