CD-recensie

Mozart-opera's voor de fijnproever

 

© Paul Korenhof, september 2017

 

Fritz Busch at Glyndebourne

Mozart: Le nozze di Figaro
Willi Domgraf-Fassbaender (Figaro), Audrey Mildmay (Susanna), Roy Henderson (Conte), Aulikki Rautawaara (Contessa), Luise Helletsgruber (Cherubino) e.a.

Mozart: Così fan tutte
Ina Souez (Fiordiligi), Luise Helletsgruber (Dorabella), Heddle Nash (Ferrando), Willi Domgraf-Fassbaender (Guglielmo), John Brownlee (Don Alfonso), Irene Elsinger (Dorabella)

Mozart: Don Giovanni
John Brownlee (Don Giovanni), Ina Souez (Donna Anna), Luise Helletsgruber (Donna Elvira), Salvatore Baccaloni (Leporello), Koloman von Pataky (Don Ottavio), Audrey Mildmay (Zerlina), Roy Henderson (Masetto)

Mozart: Così fan tutte (fragmenten)
Sena Jurinac (Fiordiligi), Blanche Thebom (Dorabella), Richard Lewis (Ferrando), Erich Kunz (Guglielmo), Mario Boriello (Don Alfonso)

Mozart: Idomeneo (fragmenten)
Richard Lewis (Idomeneo), Alexander Young (Idamante), Sena Jurinac (Ilia), Dorothy McNeil (Elettra)

Glyndebourne Festival Chorus and Orchestra
Dirigent: Fritz Busch
Warner Classics 0190295801748 (9 cd's)
Opname: Glyndebourne en Londen, 1934-1951

   

Zelfs na driekwart eeuw is de Mozart-klank van de Duitse dirigent Fritz Busch nog een openbaring, ook voor wie zowel Mozart als Busch goed kent. Hoe zijn musiceren overkomt op een generatie die deze muziek heeft leren kennen in de scherper gearticuleerde Mozart-stijl van moderne dirigenten, is moeilijk te zeggen, maar zelfs onder Karl Böhm heb ik de opera's van Mozart nooit zo natuurlijk en zo vloeiend horen spelen. Busch' frasering blijft daarbij een wondertje van sfeer, tekstbegrip en detailwerking, en zijn gevoel voor balans, ook tussen stemmen en orkest, lijkt onfeilbaar. Daarbij getuigt zijn opbouw van zowel de ensembles als de gehele bedrijven van een uitzonderlijk theatergevoel zoals we dat ook terugvinden in zijn live-opnamen uit de Met, die gelukkig iets van zijn Verdi-interpretaties voor ons hebben behouden.

George Christie
Fritz Busch (1890-1951) is vooral de geschiedenis ingegaan als de man die eerst samen met regisseur Carl Ebert verantwoordelijk was voor de vooroorlogse Duitse Verdi-renaissance en vervolgens voor het begin van de wereldwijde Mozart-renaissance. Toen de nazi's hem in 1933 het werken in zijn vaderland onmogelijk maakten, zocht hij zijn heil in Argentinië (hij nam zelfs de Argentijnse nationaliteit aan) en Denemarken, maar zijn grote kans kwam toen de Engelse miljonair en Wagner-liefhebber George Christie besloot om bij zijn landhuis een tegenhanger van het Bayreuther Festspielhaus te bouwen. Gelukkig overtuigde Christie's vrouw, de sopraan Audrey Mildmay, haar echtgenoot ervan dat hij met een soort Bayreuther Festspiele iets te hoog greep, ook gezien de omvang van zijn theatertje. Het resultaat werd een Mozart-festivalletje waarvan de leiding werd toevertrouwd aan Busch, die onmiddellijk een beroep deed op de regisseur Carl Ebert, met wie hij onder meer in Berlijn spraakmakende productie van Verdi's Un ballo in maschera had gerealiseerd.

De rest is geschiedenis. Was de première van Le nozze di Figaro op 28 mei 1934 nog een curiositeit waarvoor een aantal behoorlijk sceptische Londenaren zich met een speciale trein naar Sussex had laten rijden, al bij de tweede voorstelling deed de mond-tot-mond reclame haar werk en toen een maand later het doek viel voor de laatste voorstelling van Così fan tutte , was het eerste Glyndebourne Festival een groot artistiek succes. Daarmee was niet alleen een toonaangevend operafestival geboren, maar ook was het begin gemaakt van een nieuwe benadering van Mozart's opera's, die voordien als muziekdrama's ofwel zwaar romantisch werden aangezet ( Don Giovanni) ofwel nauwelijks serieus werden genomen ( Così fan tutte).

Ensemblespel
De belangrijkste les die Glyndebourne de operawereld leerde, was echter de kracht van goed voorbereid ensemblewerk. In een wereld waarin opera's nog al te vaak met een minimum aan repetities en artistieke homogeniteit op het toneel werden gezet, dikwijls als paradepaardjes voor zangers, was een repetitieperiode van enkele weken met volledige concentratie op ensemblespel ongekend. En als er iets is wat de vooroorlogse opnamen in deze cd-doos ons leert, is het juist de kracht van dat ensemblespel, dat niet alleen de dramatiek van Mozart's partituren op een toen nog ongekende wijze hoorbaar maakte. Dat ensemblespel werd ook de motor achter de meesterhand waarmee Busch de partituren muzikaal liet opbloeien, terwijl anderzijds zijn muzikale benadering een extra dimensie lijkt te geven aan dat ensemblespel.

De oudste en meest legendarische opname uit deze set met negen cd's, Le nozze di Figaro, stamt uit 1934-1935 met natuurlijk alle gevolgen van dien. Die behelzen in dit geval minder de klank - die is zelfs verbazingwekkend - dan het feit dat de partituur verdeeld moest worden in segmenten die op een 78t-plaat pasten (niet zo moeilijk bij een opera van Mozart). De Mozart Society, verantwoordelijk voor de uitgave, bleek namelijk meer muzikaal dan dramatisch geïnteresseerd en verspreidde de opera over drie albums, twee met de ouverture, de aria's en de duetten en een derde met de ensembles. Van continuïteit is daardoor geen sprake, ook al doordat de opnamen over twee jaren verspreid werden, waardoor ook twee verschillende Bartolo's te horen zijn, Norman Allin in de opnamen uit 1934 en Italo Tajo in die uit 1935.

Voor de 78t-plaat werkte die opzet wellicht, maar wij zitten nu met een uitvoering waaraan niet alleen de recitatieven ontbreken, maar ook het begin van het vierde bedrijf, dat nu begint bij de aria van Figaro. Bij de opname van Così fan tutte werd in 1935 gelukkig wel van het werk uitgegaan en horen we ook (op de piano begeleide) recitatieven. Enkele coupures hebben als voordeel dat de hele uitvoering nu precies op twee cd's past, en de over drie cd's verspreide Don Giovanni uit 1936 is afgezien van de standaardcoupures zelfs geheel compleet.

Op de achtste cd vinden we de lang onvindbare repetitiefragmenten uit Così fan tutte uit 1950 en de laatste biedt hoogtepunten uit Idomeneo , opgenomen in 1951. Die laatste twee cd's zijn in sommige opzichten zeker de interessantste van de set is vooral de eerste van groot belang.
We horen hier een verder gerijpte Busch in het jaar vóór zijn veel te vroege dood in een werk waarvoor hij baanbrekend werk heeft verricht met een bezetting die nog beter in staat was zijn bedoelingen te verwezenlijken dan de solisten die hem in 1935 ter beschikking stonden. Erich Kunz en de jonge Sena Jurinac brengen daarbij iets mee van de sfeer van het in die tijd befaamde Weense Mozart-ensemble, terwijl de bijdragen van Blanche Thebom, Richard Lewis, Alexander Young en Mario Boriello welkome herinneringen zijn aan uitmuntende solisten wier namen alleen nog bij de echte verzamelaars bekend zijn.

Extraatje
Op de cd met naoorlogse fragmenten uit Così fan tutte vinden we als extraatje drie 'rehearsal takes' met soms de stem van Busch ertussendoor. Daarbij horen we nogmaals Jurinac in 'Per pietà' (haar eenvoud en natuurlijkheid bij een minstens even grote muzikaliteit stellen voor mij beide malen Schwarzkopf in de schaduw) en verder weer de twee 'liefdesduetten' uit het tweede bedrijf. Een extraatje op de laatste cd is een halve minuut dialoog uit Die Zauberflöte , een tekstje van de Sprecher ('Grosser Sarastro') waarin we de stem horen van regisseur Carl Ebert.

Dat brengt mij bij de solisten uit de vooroorlogse opnamen die op een enkeling na - het moet gezegd - niet de top van de Mozart-zang vertegenwoordigen. Zij komen tot uitstekende prestaties maar meestal zonder de individualiteit en het raffinement van diverse grote Mozart-vertolkers die we horen in opnamen uit de jaren vijftig en zestig. In zijn totaliteit de best onder de drie complete opnamen is bij dit alles de Don Giovanni . John Browlee is een soms hoorbaar Britse maar wel heen individuele, sterk aanwezige titelheld en zoals we konden verwachten zte de onvolprezen Salvatore Baccaloni een kapitale Leporello neer. Ook Ina Souez, Adrey Mildmay en Koloman von Pataky leveren uitstekende bijdragen als respectievelijk Donna Anna, Zerlina en Don Ottavio, maar de Donna Elvira van Luise Helletsgruber blijft in de noten steken en klinkt eerder als de huishoudster dan als een van de geliefden van Don Giovanni.

Verrassend
De klank van de cd's is verrassend. Gelukkig zijn de dubbings van de 78t-platen niet al te rigoureus 'schoongemaakt' en is soms bij de inloop nog 78t-ruis te horen die overigens snel wegvalt in de muziek. Orkest en stemmen klinken echter met een helderheid en een présence die verbluffend is voor opnamen van tachtig jaar geleden, terwijl de klank toch niet echt opgekrikt is op de manier die bij andere heruitgaven soms zo storend is. Wel komen bij beluistering de eerste maten wellicht wat weinig 'dynamisch' over op onze aan DDD gewende oren. Dat euvel blijkt echter na een paar maten verholpen, al was het maar omdat de echte liefhebber onvermijdelijk zo door het musiceren van Busch wordt meegesleept, dat alle mogelijke reserves al snel wegvallen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links