CD-recensie

 

© Paul Korenhof, juni 2024

Massenet: Werther (versie voor bariton)

Tassis Christoyannis (Werther), Véronique Gens (Charlotte), Hélène Carpentier (Sophie), Thomas Dolié (Albert), Matthieu Lécroart (Le Bailli), Artavazd Sargsyan (Schmidt), Laurent Deleuil (Johann, Brühlmann)
Kinderkoor van de Zoltán Kodály Hongaarse Koorschool
Hongaars Nationaal Philharmonisch Orkest
Dirigent: György Vashegyi
Palazzetto Bru Zane BZ 1056 (boek met 2 cd's)
Opname: Boedapest, 18-22 febr. 2022
(het derde bedrijf is vrijwel volledig te horen in Opera Actueel van 25 augustus)

 

Momenteel is Werther onbetwist de meest opgevoerde opera van Massenet, populairder zelfs dan de onsterfelijke Manon. Toen de componist in 1887 de partituur voltooide en de grote brand van de Opéra Comique een première in dat theater onmogelijk maakte, bleek echter dat geen enkel ander theater brood zag in een opera op basis van Goethe's sentimentele briefroman. Uiteindelijk - maar wel pas vijf jaar later - durfde de Weense Hofoper het aan en bracht het werk op 16 februari 1892 op het toneel in een vertaling van Max Kalbeck met in de titelrol de Belgische Wagner-vertolker Ernest van Dijck.

Het Weense succes van Massenet's nieuwe opera overtrof alle verwachtingen en leidde op 27 december van datzelfde jaar tot de eerste uitvoering in het Frans in Genève, maar uitvoeringen in Parijs bleven ook daarna nog lang een probleem. De critici waren over het algemeen positief gestemd, maar het publiek bleef moeite houden met de wagneriaans aandoende partituur. Bovendien bleken in de Parijse theaters geen tenoren te vinden die het sentiment en de dramatiek van de titelrol overtuigend wisten te combineren, een euvel dat zou duren tot de uiteindelijke première in de Opéra Comique in 1902.

Ondertussen had Massenet gepoogd het ongunstige tij te keren door de hoofdrol om te werken voor een bariton in de hoop op een vertolking door Victor Maurel, Verdi's eerste Jago en Falstaff. Dat plan liep spaak, maar toen de Italiaanse bariton Mattia Battistini wel interesse toonde, haakte de componist daar dankbaar op in en suggereerde zelfs dat hij de baritonversie speciaal voor hém had geschreven. Ditmaal pakte het beter uit en Battistini oogstte groot succes in de titelrol, maar verder dan enkele opvoeringen in Warschau, Odessa en Sint-Petersburg kwam het niet. Bovendien zong hij naar de gewoonte van die tijd in zijn landstaal en het is maar de vraag of het Franse publiek een opera van Massenet in het Italiaans wel zou accepteren.

Het Parijse succes begon in feite pas in 1902, toen Albert Carré het werk in de Opéra Comique presenteerde met Léon Beyle in de titelrol. Een aaneenschakeling van grote Franse tenoren in de decennia daarna zorgde vervolgens dat de baritonversie geheel uit het zicht verdween. Pas aan het eind van de vorige eeuw kwam die weer in de belangstelling door de vertolking (concertant op dvd uitgebracht) van Thomas Hampson, van huis uit een lyrische bariton en tenoraler van klank dan Battistini in de twee aria's die deze in 1911 opnam. Enkele jaren later nam ook Ludovic Tézier de rol op zijn repertoire, eerst in Brussel, later in Wenen, en met zijn bredere timbre kwam deze Franse bariton weer dichter in de buurt van zijn Italiaanse voorganger.

Op de nieuwe cd-uitgave, door Bru Zane vorig jaar in Hongarije opgenomen, horen we de Griekse bariton Tassis Christoyannis die zich de afgelopen decennia steeds meer in het Franse repertoire gespecialiseerd heeft. Daarbij heeft hij een mooi idiomatische voordracht ontwikkeld met een - geheel in Franse stijl - heldere tekstbehandeling. Daarbij houdt hij zijn stem lichter dan Tézier, duidelijk tenoraler, wat vooral in het derde en vierde bedrijf zijn vertolking ten goede komt.

Dat de eerste twee bedrijven mij minder overtuigen, hangt vooral samen met de toch minder emotioneel gekleurde baritonligging. Juist in de eerste helft van de opera, voor zijn vlucht uit Wetzlar, past bij Werther een geëxalteerder klank, terwijl zijn rol in de laatste twee bedrijven in zekere zin stoelt rust op een fundament van tragische berusting, zij het tegen wil en dank. Waarschijnlijk is het ten dele een kwestie van gewenning, maar die exaltatie in het begin associeer ik toch meer met een tenor, al moet ik constateren dat Tézier mij daar eveneens overtuigt. Daarentegen heb ik het gevoel dat de ingetogen voordracht van Christoyannis juist in het cruciale duet met Charlotte in het derde bedrijf sterker overkomt.

Dat Charlotte door Bru Zane werd toevertrouwd aan een sopraan, is niet bijzonder. Ninon Vallin in de opname met Georges Thill uit 1931 was een typische dugazon, zelfs meer sopraan dan mezzosopraan, en na de oorlog schitterden onder anderen Leyla Gender, Victoria de los Angeles en Régine Crespin in die rol.

Het timbre van Véronique Gens is na een intensieve carrière iets minder egaal geworden en heeft ook een beetje aan jeugdigheid en warmte ingeboet, maar zij is nog steeds een vocale persoonlijkheid die hier tot een doorleefde vertolking komt. Opmerkelijk daarbij is dat zij niet alle in de loop der jaren ingeslopen variaties overneemt en zich vooral in samenspraak met het orkest nauwgezet aan de notenwaarde houdt (in haar 'ne m'accuse pas, pleure-moi' plaatst zij het herhaalde 'pleure' op twee exact gelijke achtsten, terwijl de meeste zangeressen er een gepunteerde achtste met een zestiende van maken).

Als het jongere zusje Sophie klinkt Hélène Carpentier hier iets te ouwelijk. Haar rol is het lichtpuntje in deze tragedie, maar dat effect, zo hartveroverend in vertolkingen van voorgangsters als Germaine Féraldy en Mady Mesplé, mis ik hier. Ook de Schmidt en Johann van Artavazd Sargsyan en Laurent Deleuil klinken minder speels en vooral minder 'fijntjes' dan ik uit oudere opnamen gewend ben, maar daartegenover staan een Albert met veel karakter van de bariton Thomas Dolié en een leuk vaderlijke Bailli van de donkerder gekleurde Matthieu Lécroart.

Dirigent György Vashegyi ontlokt soms aan het Hongaars Nationaal Philharmonisch Orkest een suggestie van dramatiek die meer past bij de Opéra dan bij de Opéra Comique, terwijl hij in het begin van het eerste bedrijf ook een hoger tempo neemt dan gebruikelijk is. Zodra Werther het toneel betreedt lijkt het echter of hij zich helemaal in dienst stelt van het drama van de hoofdpersoon. Het resultaat is een fraai samenspel, al blijf ik in het orkest toch iets van een typisch Franse klankkleur missen.

Jammer is wel dat de broertjes en zusjes van Charlotte te veel als getraind kinderkoor klinken en te weinig als een groepje over elkaar buitelende bengels. Een schoonheidsfoutje is bovendien de pauze in het laatste bedrijf tussen 'Tout. oublions tout' tussen de sterfscène van Werther en de inzet van het feestelijke kinderkoortje dat opklinkt uit het huis van de Bailli. Verder voldoet deze veertigste en wederom fraai geïllustreerde uitgave in de reeks Opéra Français volledig aan de hoge normen die Bru Zane van meet af aan voor deze reeks heeft laten gelden.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links