|
CD-recensie
© Paul Korenhof, juni 2020
|
Massenet: Thaïs
Erin Wall (Thaïs), Joshua Hopkins (Athanaël), Andrew Staples (Nicias), Nathan Berg (Palémon), Liv Redpath (Crobyle), Andrea Ludwig (Myrtale), Emilia Boteva (Albine), Stacey Tappan (La Charmeuse), Neil Aronoff (Un serviteur)
Toronto Mendelssohn Choir
Toronto Symphony Orchestra
Dirigent: Sir Andrew Davis
Chandos CHSA 5258(2) (2 sacd's)
Opname: Toronto, 4-9 november 2019
|
|
|
Overweldigend van klank en schitterend gespeeld door het Toronto Symphony Orchestra, dat was al na een paar minuten mijn eerste indruk en die bleef overeind toen bijna twee en een half uur later de slotmaten uit mijn luidsprekers kwamen. De fraai gespreide opname van Chandos (op sacd's), prachtig in balans en met een breed, evenwichtig dynamisch spectrum, voegde daar extra luistergenot aan toe. Het was alsof een alomvattende wagneriaanse deken van geluid mijn studeerkamer tot in de kleinste hoekjes vulde, en inderdaad: het leek alsof de technici van Chandos zich met deze opname voorbereidden op de sonische realisering van een nieuwe Ring des Nibelungen.
Dat Massenet deze partituur ook schreef en daarmee de basis voor deze opname legde, staat als een paal boven water, maar wilde hij ook dat het zo zou klinken? Dat betwijfel ik. Hij schreef zijn Thaïs immers niet met de akoestiek van een moderne, ruim opgezette Roy Thomson Hall in Toronto in zijn gedachten, maar voor de Parijse Opéra. Dat het werk daar op 16 maart 1894 in première ging, en niet in de Opéra Comique, was overigens het gevolg van het feit dat Massenet's favoriete sopraan Sybil Sanderson precies in die periode de overstap maakte naar het grotere - en beter betalende - Palais Garnier.
De omwerking voor de Opéra betekende naast de toevoeging van twee balletten ook een - inderdaad ietwat 'wagneriaanse' - uitbreiding van de orkestratie. Dat werd nog sterker in de revisie van 1898 waarbij onder meer de balletscènes werden vervangen door andere (die overigens nog zelden worden uitgevoerd en die ook hier ontbreken). Ook bij die gelegenheid had Massenet echter de akoestiek van een theater in gedachten met daarbij de dempende werking van een orkestbak die maakte dat de tekst prioriteit behield, iets wat in een Franse opera nog belangrijker was dan in het Italiaanse of Duitse repertoire.
En daarmee zijn we beland bij het punt waarop het voor mij mis gaat. Het orkest klinkt schitterend en er wordt sterk en met grote inzet gezongen, vooral door de sonore bariton Joshua Hopkins als een krachtige Athanaël. Meer dan eens doet hij mij echter meer denken aan Wotan dan aan een fanatieke monnik uit een Franse opera. Daarvoor is zijn vocalistiek hier te groots en dat geldt nog meer voor de Nicias van de tenor Andrew Staples, meer een Erik in Der fliegende Holländer, dan een vrolijke, zorgeloze levensgenieter in het decadente Alexandrië uit de vierde eeuw van onze jaartelling.
In de zang van Hopkins en Staples mis ik vooral de specifiek Franse helderheid in hun tekstbehandeling, met een articulatie die soms zelfs meer neigt naar declamatie dan naar zang, en die vereist is om een uitvoering van opera's als Manon en Thaïs de juiste sfeer te verlenen. Afgezien van het feit dat Frans toch niet 'hun taal' is, hangt dat vooral samen met de akoestische omstandigheden en de aanpak van Davis, die leiden tot een voluptueuze orkestklank waarin tekstbehandeling en theatersfeer niet echt kunnen gedijen.
Hetzelfde probleem beïnvloedt de titelrol van Erin Wall, een mooie lyrische sopraan met weinig persoonlijkheid maar wel met een gezonde stem. Hier horen we eveneens een vertolking die zich prima bij het orkest voegt, terwijl naar mijn gevoel de verhouding toch omgekeerd zou moeten zijn. Bovendien mist zij in haar eerste scènes de erotiek en het uitdagende waar haar rol om vraagt en die essentieel zijn voor de muzikale dramatiek.
Zoals in Athanaël's fanatisme zijn aanvankelijke devotie later moet contrasteren met een door erotiek gedreven bezetenheid, zo moeten we bij Thaïs een daaraan tegengestelde ontwikkeling horen. Die gekruiste contrastwerking is de dramatische motor waarop deze opera draait, maar in een opname waarin het orkest de hoofdrol vervult, blijft van het echte drama weinig over.
Wie het echter vooral gaat om de muziek, haalt mede dankzij de opnamestaf van Chandos in een fraai, smal doosje een dijk van een uitvoering in huis. Het intermezzo tussen de laatste twee taferelen heb ik zelfs nooit eerder met zo'n gedrevenheid horen spelen. Op het punt van orkestrale dramatiek blijven hier weinig wensen onvervuld! Klein puntje: het zou handiger zijn geweest als de synopsis apart was afgedrukt, met bovendien een typografische indeling in bedrijven en niet in de als één lang stuk afgedrukte toelichting was opgenomen.
|
|