CD-recensie
© Paul Korenhof, januari 2025 |
Geen literatuurcriticus zal het in zijn hoofd halen de Salomé van Oscar Wilde, gepubliceerd in 1893, te vergelijken met Hérodias, de derde van de in 1877 verschenen Trois Contes van Gustave Flaubert. Hooguit zal hij constateren dat Wilde op enkele punten schatplichtig is aan zijn Franse voorganger. Zodra echter iets gezegd of geschreven wordt over de uit 1878 stammende opera Hérodiade van Jules Massenet, gebaseerd op de novelle van Flaubert, wordt onherroepelijk de 25 jaar later geschreven, op het stuk van Wilde gebaseerde eenakter Salome van Richard Strauss erbij gehaald. En dat terwijl beide opera's een kwart eeuw uit elkaar liggen en inhoudelijk behalve de namen van de hoofdpersonen hooguit een enkel detail gemeen hebben. Om te beginnen is Salomé bij Flaubert en Massenet in de verste verte geen immoreel en pervers prinsesje, integendeel! Zij is vanaf haar opkomstaria tot en met haar liefdesduet in het vierde bedrijf een lieftallig meisje dat haar moeder niet kent en haar opvoeding grotendeels te danken heeft aan de profeet Jean (Johannes de Doper) op wie zij verliefd is geworden. Het verhaal beschrijft haar zoektocht naar haar moeder, haar ontmoeting met Herodes die op zijn beurt verliefd op haar wordt, en haar vergeefse pogingen Jean te redden van de doodstraf die Hérodias met alle geweld voltrokken wil zien. Als dan ook nog blijkt dat zij Hérodias' verloren gewaande dochter is, vloeit het laatste restje levenslust uit haar weg en pleegt zij zelfmoord. Massenet schreef het werk nog tamelijk onbekende componist en niet voor Parijs maar voor Italië. Zijn succes met Le Roi de Lahore (1877) had de aandacht getrokken van de uitgever Ricordi die naarstig op zoek was naar een nieuwe componist, en die in Italië zag geen opvolger zag voor de toen 63 jaar oude Verdi, die op dat moment meer interesse toonde voor het beheer van zijn uitgestrekte landerijen dan voor het schrijven van opera's. Het gevoel voor theater, de rijkdom aan melodieën en de knappe orkestratie die Ricordi hoorde in Le Roi de Lahore, overtuigden hem van de capaciteiten van de 35 jaar oude Franse componist die op zijn beurt het contact met een van de machtigste uitgevers van Europa ook wel zag zitten. Op voorstel van Massenet liet Ricordi de eerder dat jaar verschenen novelle van Flaubert tot operaschets omwerken door Angelo Zanardini, de latere librettist van Catalani's Loreley , en op basis daarvan schreven Paul Milliet en Georges Hartmann het Franse libretto. De verschillen met de novelle zijn echter aanzienlijk. Weliswaar is in beide Hérodias de vrouwelijke hoofdpersoon, maar in de opera is de rol van Salomé minstens zo belangrijk en spreekt ook meer tot de verbeelding. Zij zingt daar ook twee duetten met Jean: in het eerste beantwoordt hij haar liefde met de aansporing een hoger geluk te zoeken, maar bij het tweede komen zijn gevoelens voor haar eveneens tot uiting en kunnen we spreken van een echt liefdesduet. Bij Flaubert liggen de zaken totaal anders. Daar betreedt Salomé pas drie bladzijden voor het eind het toneel, dansend en zonder tekst. Alleen na haar dans spreekt zij enkele woorden, en zelfs de woorden waar het in het stuk van Wilde om draait. Zij wenst zich dan tot de viervorst met de woorden: Dat blijven de enige woorden die Flaubert haar laat spreken. Vrijwel meteen daarna verdwijnt zij weer van het toneel, maar duidelijk is wel dat dit optreden geënsceneerd is door Hérodiade. Deze had die vóór haar huwelijk met Hérode haar dochter in Rome had achtergelaten en haar nu heeft laten overkomen om haar te helpen bij haar wraak op de man die met zijn luidkeels geuite kritiek haar het leven zuur maakt. (Dit is trouwens niet het enige moment in de novelle dat meer overeenkomsten vertoont met het stuk van Wilde dan met de opera van Massenet. Een uitgebreide scène met ruzieachtig discussiërende Joden vertoont zoveel overeenkomsten, zelfs in woordkeuze en formulering, met de 'jodenscène' bij Wilde - en in de opera van Strauss - dat we wel moeten aannemen dat de Ierse schrijver de tekst van Flaubert gekend moet hebben.) Met andere woorden: Hérodiade van Jules Massenet, in verkorte vorm (drie bedrijven) op 19 december 1881 in Brussel in première gegaan, dient geheel op eigen mérites beoordeeld te worden. En dat verdient het werk ook. Ondanks een structuur die in details Italiaans aandoet (o.a. door de concertatofinale aan het slot van het tweede bedrijf) is de opera op-en-top Massenet met fraaie, op het karakter gemodelleerde aria's waar soms de sensualiteit van af druipt, en met een kleurrijke orkestratie, niet alleen in de begeleiding van de zangstemmen (de saxofoon in de bijna erotisch geladen baritonaria 'Vision fugitive' is een bekend voorbeeld). Nog duidelijker werken de oriëntaals getinte dansen waarmee Hérodiade zich voegtde in een Franse operatraditie waarin onder meer Les Pêcheurs de perles en Samson et Dalila voorafgingen. Hoewel Hérodiade een repertoirestuk was bij het Théâtre Français in Den Haag en na de opheffing daarvan nog een tiental jaren door andere gezelschappen werd opgevoerd, heeft het Nederlandse publiek de opera sinds 1929 niet meer kunnen zien. Wel verzorgde de VARA in 1957 een concertante uitvoering (met Mimi Aarden in de titelrol) en was bij de NOS twintig jaar geleden een opname uit Luik te horen (met Barbara Haveman in de titelrol). Massenet is in Nederland kennelijk niet populair meer, zeker niet bij DNO dat na een Manon met Evelyn Lear en Franco Bonisolli (1966) en een muzikaal matige Cendrillon (1987) niet verder kwam dan twee producties van Werther. Naar werken als Hérodiade en Thaïs kan de Nederlandse operaliefhebber fluiten. In het buitenland ligt dat gelukkig anders, ook waar het Hérodiade betreft. Daaraan danken we onder meer een EMI-opname met Cheryl Studer en Nadine Denize, een CBS-opname met Renée Fleming en Dolora Zajick, diverse live-opnamen en nu deze uitgave van Naxos die live werd opgenomen tijdens concertante uitvoeringen door de Deutsche Oper Berlin. Misschien zelfs tegen mijn verwachtingen in (de houding van de Duitse operawereld tegenover de 'geparfumeerde' muziek van Massenet was vaak wat problematisch) blijkt die nieuwe uitgave bovendien op alle punten de moeite waard - zelfs uitmuntend! Dat laatste begint al met de opname die de kleurrijke partituur maakt tot een kleurrijk, kamerbreed muzikaal tapijt met prachtig orkestspel, warm en helder tegelijk. Daarnaast horen we bijdragen van het koor van de DOB die niet alleen idiomatisch en verstaanbaar overkomen, maar ook blaken van enthousiasme. In hoge mate verantwoordelijk voor dat alles is dirigent Enrique Mazzola die de ensembles, de koren en de orkestrale delen een grandeur meegeeft die niet alleen de relatie met de aan Massenet voorafgaande grand-opéra hoorbaar maakt, maar die ook suggereert dat de nog redelijk onbekende componist met zijn opera het muzikale achterland van de uitgever Ricordi hoopte te bereiken. Met een Franse mezzosopraan in de titelrol, een Canadese bariton als haar echtgenoot, een Australische sopraan als Salomé, een Amerikaanse tenor als Jean en een Kroatische bas als Phanuel kunnen we moeilijk van een idiomatisch Frans ensemble spreken, maar dat is iets waaraan we inmiddels wel gewend zijn. Het is bovendien vrijwel alleen hoorbaar in het soms ontbreken van de specifiek Franse zangstijl, en hier en daar ook in de klank van bepaalde klinkers en medeklinkers. Over de gehele linie wordt het Frans echter uitstekend gehanteerd en de tekstverzorging is een waar genoegen: alle solisten zijn uitstekend verstaanbaar en dankzij de live-opname is er geen gebrek aan dramatiek en overtuigingskracht.. Het belangrijkste is echter dat de opera werd uitgevoerd zonder de inmenging van een regisseur waardoor de solisten optimaal in de rol konden kruipen die de componist hen in zijn partituur had toebedacht. De grote verrassing vormde voor mij de titelrol van Nicole Car, een sopraan van wie ik vaak heb gedacht 'mooie stem, prima techniek, maar als personage komt zij niet helemaal uit de verf'. Haar opkomstaria 'Il est doux' is meteen een juweeltje, prachtig van klank, ontwapenend van voordracht en vervuld van haar liefde voor Jean. Niet minder karakter horen we in haar samenwerking met de tenor Matthew Polenzani, in wiens stem de lyriek en de kracht van de bezielde prediker samengaan. Overtuigend is daarbij het verschil tussen hun scène aan het slot van het eerste bedrijf, als beiden nog op verschillende sporen zitten, en het duet in het laatste bedrijf als hun gevoelens wederzijds worden. Hérodias, bij Flaubert een berekenend, haatdragend, bijna misdadig karakter, komt bij Massenet menselijker over, bijna sympathiek. Zij past zij daarmee naadloos in de Franse traditie van grote rollen voor mezzosopraan, van Fidès tot Dalila, en hoewel Clémentine Margaine iets mist van de persoonlijkheid van Rita Gorr of Mimi Aarden, zet zij een alleszins geloofwaardig personage neer waarbij ook de onzekerheden doorklinken, vooral in haar scène met Phanuel (mooie vertolkt door basbariton Marko Mimica, hoewel ik in die rol toch de voorkeur zou geven aan een donkerder bastimbre). Maar naast Mazzola en Car is de derde poot onder deze uitvoering toch de lyrische bariton Etienne Dupuis. Met zijn licht kruidige timbre en een heldere frasering maakt hij de weifelmoedige Hérode tot een mens die wel anders zou willen, maar die gewoon niet anders kan. Kortom: tot een mens met wie je je kunt vereenzelvigen. Daarvoor heb ik geen regisseur nodig die het drama met allerlei kunstgrepen 'actualiseert' om de personages en de situaties beter 'herkenbaar' te maken! Naast de uitvoering en de opname (zonder hoorbaar applaus) verdient ook de gedegen en bijzonder informatieve toelichting van Anselm Gerhard een woord van lof. Jammer dat de minimalistische letter van het cd-boekje niet uitnodigt die toelichting ook te lezen, maar een printer met een vergrotende kopieerfunctie kan op dit punt uitkomst bieden. Een link op de achterzijde van het cd-doosje verwijst naar het libretto (alleen in het Frans). index |
|