CD-recensie
© Paul Korenhof, augustus 2024 |
De nieuwe ster aan de hemel van de countertenors heet Jakub Józef Orlinski, komt uit Polen en blijkt een zeer 'eigentijdse' zanger, actief op social media en als ik zijn website mag geloven, is hij erg in trek als pr-object en als fotomodel voor covers van tijdschriften. Over al zijn buitenmuzikale activiteiten lezen we daar in ieder geval: "Through his work as a model and influencer, he has collaborated with international brands including Netflix, Louis Vuitton, Levi's, Nike, BMW, Lacoste and MAC Cosmetics." Onvermijdelijk is ook zijn benadering van de muziek 'eigentijds' en dus lezen we op de site van het Concertgebouw over zijn optreden in Amsterdam op 25 september: Ongetwijfeld zal niet iedereen hierop meteen positief reageren, noch op de mediahype rond deze countertenor, noch op de manier waarop hij blijkbaar de muziek van barokcomponisten aan de man brengt. Een feit is echter wel dat hij zo een nieuw, jong publiek kan bereiken met wellicht positieve effecten voor de klassieke muziek in het algemeen. Erg optimistisch ben ik alleen niet: een publiek dat wordt aangetrokken door modieuze uiterlijkheden, levert meestal weinig 'blijvertjes' op. Afgezien daarvan plaats ik altijd vraagtekens bij dat eeuwige gedoe rond 'jong publiek'. Het grootste deel van de liefhebbers van klassieke muziek bestond p altijd al uit mensen die een bepaalde levensfase hebben bereikt. Een schoolvoorstelling van Giulio Cesare, Parsifal of Pelléas et Mélisande, en een schoolconcert met madrigalen van Monteverdi of strijkkwartetten van Beethoven of Bartók lijkt mij hoogst irreëel. Beperken we ons tot deze nieuwe opname van Orfeo ed Euridice, dan moeten we allereerst constateren dat Orlinski in het bezit is van een fraaie countertenor met een ruime hoogte die nooit ielig klinkt, en met daarbij een solide laagte zonder storende schakeling van het register. Hij hanteert dat materiaal technisch bijzonder knap, komt stralend over het orkest heen en weet ondertussen ook het overgrote deel van de tekst tot zijn recht te laten komen. Stilistisch laat hij echter wel een paar steekjes vallen, onder andere door noten iets te lang aan te houden, zeker als hij effect wil maken met zijn pianissimo, en af en toe hapert een legatolijn, alsof hij daar zijn expressie voorrang wil verlenen, wat niet helemaal bij deze muziek past. Met alle waardering voor zijn zang ben ik over de gehele trouwens minder onder de indruk van zijn vertolking, al moet ik daarbij vermelden dat ik voor Orfeo de 'volle stem' van een mezzosopraan prefereer boven de in dit opzicht beperkte countertenor met onvermijdelijk minder kleuren op zijn palet (= in zijn register). Zo'n stem werkt prima in de traditionele, op één emotie gerichte Affekten-aria's van de opera seria, maar Orfeo is een driedimensionaal karakter met meer diepte en een ruimer palet aan menselijke gevoelens. Dat hoor ik onvoldoende bij Orlinski wiens benadering soms op mij overkomt alsof het tonen van technisch kunnen belangrijker is dan de tragiek van de man die twee keer zijn geliefde verliest. Inderdaad is er een stroming die volhoudt dat de kern van de mythe puur narcistisch is, gericht op de ijdele kunstenaar voor wie zijn eigen zang belangrijker is dan wat dan ook, maar dat is toch niet wat Gluck bij het schrijven van zijn opera voor ogen stond. Enigszins narcistisch lijkt ook dat Orlinski in de publiciteit rond deze uitgave er prat op gaat dat hij bij de opname eveneens is opgetreden als producer (waarbij hij ook de beide andere solisten zelf heeft uitgekozen) en zelfs als co-dirigent. Wat dat laatste inhoudt, is niet helemaal duidelijk. Moest dirigent Stefan Plewniak bij de muziek van Orlinski in tempo, dynamiek en frasering precies doen wat de zanger wilde, terwijl hij bij de overige delen zijn eigen gang mocht gaan? Mogelijk. Een feit is in ieder geval dat zijn directie niet altijd even strak klinkt met in de instrumentale delen, door Il Giardino d'Amore overigens uitstekend gerealiseerd, een balans die daar bijvoorbeeld de blazers meer ruimte geeft. Ook lijken de 'losse' koorgedeelten minder homogeen van klank dan de frasen van het koor in dialoog met Orfeo. Opmerkelijk is verder de Euridice van Els Dreisig, neergezet met meer emoties, bijna 'romantisch' zelfs, als een vrouw die echt terug wil naar het leven met Orfeo. De Amore van Fatma Said heeft echter meer iets van een bazige oudere zuster dan van een speelse Cupido. Voor de opname werd gebruik gemaakt van de originele Weense partituur uit 1762, inclusief het ballet aan het slot, die met een speelduur van nog geen 85 minuten op één cd is uitgebracht. index |
|