CD-recensie

Nieuwe aandacht voor de Duitse operette

 

© Paul Korenhof, augustus 2011

 

 

Fall: Der fidele Bauer

Rupert Bergmann (Lindoberer), Robert Maszl (Vincenz), Franz Suhrada (Scheichelroither), Eugene Amesmann (Stefan), Laura Scherwitzl (Annamirl), Thomas Zisterer (Zopf), Romana Noack (Friederike) e.a., koor van het Lehár Festival, Franz Lehár-Orchester
Dirigent: Vinzenz Praxmarer

CPO 777 591-2 (2 cd's)

Opname: Bad Ischl, 23-25 augustus 2010


Als midden in Shakespeare's Macbeth een van de spelers zich onder het uitstoten van oerwoudklanken van zijn kleding ontdoet, naakt op zijn kop gaat staan en vanuit die positie zijn medespelers beürineert, valt het merendeel van de Nederlandse toneelcritici gegarandeerd in katzwijm van pure bewondering. Dat is pas actueel en 'relevant' modern theater met een politieke boodschap! Bij een operavoorstelling is het gebodene misschien iets minder extreem, maar gaat de ontwikkeling mutatis mutandis in dezelfde richting. Reacties op recente uitvoeringen van werken van uiteenlopende componisten als Giuseppe Verdi (Les Vêpres siciliennes), Richard Strauss (Salome) en Gounod (Roméo et Juliette) tonen dat ook operaregisseurs hier beter in de markt liggen naarmate zij zich minder gelegen laten liggen aan het libretto en de muziek.

In Duitsland, het luilekkerland van het 'conceptuele regietheater', lijkt de situatie nog iets extremer, maar er is toch ook een belangrijk verschil. Wij beroepen ons zo graag op onze 'tolerantie', maar op cultureel gebeid blijkt daarvan heel weinig. Een feit is dat een groot deel van de Nederlandse critici en theatermakers fanatiek zijn volksaard volgt en zich bijzonder intolerant en zelfs dogmatisch opstelt. Wij schrijven graag anderen de wet voor, en al helemaal als het gaat om gesubsidieerde kunst, terwijl onze oosterburen ook nog ruimte bieden aan andere standpunten. Daar wordt een gezelschap niet meteen neergesabeld als het een breed publiek wil bedienen met een meer op de tekst en de partituur gerichte aanpak en ook een traditioneler repertoire.
De gevolgen zijn duidelijk. Alleen al in het Ruhrgebied, vlak over onze grens, zijn bijvoorbeeld al veel meer operagezelschappen - dikwijls ook nog met een eigen orkest - actief dan in heel Nederland. Niet dat de financiële situatie daar op dit moment ideaal is, maar in ieder geval komt niemand er op het idee kunst te omschrijven als een 'linkse hobby', wat het hier als gevolg van bewegingen als de 'Aktie Tomaat' en de 'Notenkrakersactie', het daardoor versterkte Nederlandse kunstdogmatisme en de onlangs in de NRC gesignaleerde 'subsidieverslaving' tot op zekere hoogte zeker wel geworden is.

Beeldvorming
Als één kunstvorm duidelijk te lijden heeft gehad van deze mentaliteit, is het de operette, een theatervorm die in Nederland zelfs volledig uitgestorven lijkt. Een operette is immers oppervlakkig, banaal amusement zonder diepgang, zonder politieke boodschap en zonder maatschappelijke relevantie. En natuurlijk kun je zangers in een operette ook wel naakt op hun kop laten staan of andere onzin laten uithalen, maar gelukkig beseft iedereen dat daar echt geen publiek op af komt.
Muzikaal heeft de operette het hier ook niet makkelijk, maar dat is logisch in een land waar verlichte critici al protesteren als het Koninklijk Concertgebouworkest meer muziek van Beethoven programmeert dan van Rihm, Nono of Stockhausen. Duitse operettemelodieën worden hier automatisch geïdentificeerd met de TROS, André Rieu en bejaardenhuizen, en sinds met het Nederlandse onderwijs ook de belangstelling voor de Franse taal in een vrije val raakte, is de aandacht voor de relatief sterk op de tekst gerichte Franse operette helemaal tot een dieptepunt gedaald.

Lehár op CPO
Geheel anders is de situatie vooral in de Duits-sprekende landen, waar de operette nog altijd hoog in aanzien staat. Daar vinden zelfs zomerfestivals plaats die geheel aan dit genre zijn gewijd, o.a. de Seefestspiele in het Oostenrijkse Mörbisch en het Lehár Festival in het voormalige keizerlijke vakantieoord Bad Ischl. Groot enthousiasme vinden we ook bij het Duitse cd-label CPO, dat sinds jaar en dag bekende en minder bekende operettetitels in zijn catalogus opneemt. Dat geldt vooral de muziek van Franz Lehár, van wie niet alleen bekende werken als Das Land des Lächelns (met Pjotr Beczala), Der Zarewitsch en Frasquita werden uitgebracht. In de CPO-catalogus vinden we ook minder bekende werken als Friederike (met Klaus Florian Vogt) en Zigeunerliebe (met Dagmar Schellenberger), totaal onbekende titels als Eva, Der Sterngucker, Die blaue Mazur en Frühling, en zelfs een unicum als de opera Tatjana (met Dagmar Schellenberger in de titelrol).

Leo Fall (1873-1925)
Niet alleen Lehár mag zich verheugen in de belangstelling van CPO, maar ook collega's als Nico Dostal, Franz von Suppé, Oskar Nedbal, Emmerich Kálmán, Carl Zeller en Oscar Strauss zijn in de catalogus vertegenwoordigd, terwijl natuurlijk Johann Strauss jr en Jacques Offenbach evenmin ontbreken. Aan die lijst is deze zomer Leo Fall toegevoegd, van wie Die Dollarprinzessin en Die Rose von Stambul bij ons nog enige bekendheid genieten, al was het maar doordat bekende solisten als Anneliese Rothenberger en Fritz Wunderlich ooit enkele fragmenten eruit op de plaat hebben gezet. Ik betwijfel echter of veel mensen buiten het Duitse taalgebied bekend zijn met Die geschiedene Frau, een operette met een tekstboek van niemand minder dan Viktor Léon dat zich in Amsterdam afspeelt, Der liebe Augustin of Madame Pompadour, werken die ook in Duitsland nog maar zelden worden uitgevoerd, maar die wel nog een plaats hebben gekregen in een standaardwerk als het handboek Operette van Volker Klotz.
Zelfs bij Klotz ontbreekt echter het eerste grote succes van Fall, Der fidele Bauer, eveneens op een libretto van Viktor Léon, de man aan wie Johann Strauss de tekst van Wiener Blut en Franz Lehár die van Die lustige Witwe te tekst danken had. Dat gebrek aan belangstelling is niet helemaal onbegrijpelijk. Ook als we voorbijgaan aan de sentimentaliteit die meteen na de première in 1906 al door critici gesignaleerd werd, blijft Der fidele Bauer een dermate naïeve voorloper van de latere 'Heimat-film', dat het verhaal door een modern publiek niet meer serieus genomen kan worden.

Een probleem bij Der fidele Bauer is niet alleen een sfeer van 'johlen und jodelen' die de vrolijk dansende Lederhosen vanaf het eerste moment bijna tastbaar maakt, maar meer nog de wel heel erg naïeve manier waarop de hypocrisie en de eigenwaan van 'stadse mensen' hier worden afgezet tegen de eenvoud en de eerlijkheid van de 'simpele boer'. Centraal in het verhaaltje van Léon staat een eenvoudige boerenzoon die zijn dorp vaarwel zegt, in de stad gaat studeren, waarbij de proloog en de beide bedrijven veelzeggende ondertitels dragen als 'Der Student', 'Der Doktor' en 'Der Professor'.
Inhoudelijk heeft het allemaal ook weinig om het lijf en van karaktertekening is nauwelijks sprake. Hoewel de dialogen in deze versie tot een minimum zijn teruggebracht, is het overigens een aardige vondst om het contrast tussen de vrijwel ongeletterde boer en zijn geleerde zoon te benadrukken door een spreekrol te plaatsen tegenover een echte zanger, al kan men daarbij verlangen naar iets minder uitgesproken stereotypen.

Offenbachiaanse Lederhosen
Is het verhaal dan niet naar onze smaak, in de zangteksten voor de verschillende nummers toont Léon wel degelijk zijn talent als librettist en het dient gezegd dat de jonge Leo Fall er uiterst charmante muziek bij geschreven heeft in een doorzichtige en sprankelende instrumentatie, die zelfs de 'Lederhosen-nummers' een lichtvoetige élégance geeft. Een absolute cd-première is het ingevoegde voorspel tot de tweede akte, een door Fall geschreven feestelijke ouverture waarin hij uitgebreid zijn drie grote voorbeelden citeert: Jacques Offenbach, Gilbert Sullivan en Johann Strauss jr. En om de muziek van Fall zelf te karakteriseren: de citaten uit de werken van zijn grote voorgangers passen onverwacht goed binnen het muzikale kader van Der fidele Bauer. Een groter compliment voor deze muziek is nauwelijks denkbaar!
De CPO-opname ontstond op basis van uitvoeringen tijdens het Lehár Festival in Bad Ischl in augustus 2010. Zonder bekende namen kwam onder leiding van de jonge dirigent Vinzenz Praxmarer een over de hele linie spirituele en ontwapenende uitvoering tot stand, uitstekend gespeeld en gezongen. En juist omdat populaire 'evergreens' in deze operette ontbreken, vormt deze uitgave vol uitstekend ensemblewerk een uitstekend visitekaartje voor het genre. Sterker nog: naarmate ik mij meer in de uitvoering verdiepte, kreeg ik sterker het gevoel dat ik eerder naar een waardige navolger van Offenbach zat te luisteren dan naar een geestverwant van Lehár, Millöcker en Kálmán.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links