CD-recensie
© Paul Korenhof, maart 2024 |
Een waar woord in de toelichting van Roger Parker: nog steeds maken we de fout om Donizetti's 'echte' carrière te laten beginnen bij Anna Bolena, in 1830 geschreven voor Milaan. De opera's die hij eerder schreef voor andere steden, vooral voor Napels, doen we daarbij af als jeugdwerken die vooral de leemte vulden die Rossini's vertrek naar Parijs had achtergelaten. En natuurlijk heeft Parker gelijk. Vóór Anna Bolena schreef Donizetti circa dertig opera's waarvan meer dan de helft voor theaters in Napels, en hoewel hij toen als jonge componist flink door impresario's werd uitgebuit, maakt zijn talent het onwaarschijnlijk dat er niet diverse werken tussen zitten die meer aandacht verdienen dan zij tot nu toe kregen. Tot Donizetti's interessantste werken uit die periode behoort L'esule di Roma ('De Romeinse balling'), zijn 25ste opera, die op 1 januari 1828 in het Teatro San Carlo in première ging en waarvan Opera Rara nu de eerste musicologisch onderbouwde opname heeft verzorgd. Tot circa 1840 was het in Italië een van de meest opgevoerde eigentijdse opera's wat ertoe leidde dat Donizetti de partituur verschillende malen heeft herzien of aangevuld. Dat laatste betrof vooral de rol van de onterecht ter dood veroordeelde Settimio, die na een ruim aandeel in het eerste bedrijf alleen in de slotscène nog even aan het woord kwam. Later gaf de componist hem een extra scène waarvoor hij zelfs drie verschillende aria's schreef. De eerste daarvan werd door Opera Rara opgenomen, maar het plan de beide andere als appendix toe te voegen liep spaak op het feit dat er alleen klavieruittreksels beschikbaar waren. Desondanks duurt deze opname al een half langer dan een nu 37 jaar oude, door Bongiovanni uitgebrachte live-opname uit Savona. Hoewel het zeker waar is dat diverse van Donizetti's latere werken sterker en evenwichtiger zijn, verdient L'esule di Roma absoluut meer aandacht dan het tot nu toe gekregen heeft, niet alleen vanwege de muzikale kwaliteiten. Het blijkt dat Donizetti hier bewust experimenteerde met vernieuwingen en merkwaardig genoeg blijken juist die het conservatieve Napolitaanse publiek het meest te hebben aangesproken. Opvallend is vooral het slot van het eerste bedrijf, hier geen traditionele concertatofinale die alle solisten in een soort eendracht (al was het maar verwarring en totale onenigheid) op het toneel verzamelde, maar een twintig minuten durende, bijna verdiaanse scène voor de drie hoofpersonen met een terzet waarin zij alle uiting geven aan verschillende emoties. En dat dit geen toeval is geweest, blijkt uit de correspondentie van Donizetti met zijn leermeester Simone Mayr, waarin hij duidelijk uiting geeft aan zijn wens een beetje met de muziekdramatische conventies te experimenteren. Onconventioneel was eveneens dat de hoofdrol niet alleen voor een bas geschreven is, maar ook als psychisch complexere rol dan voor bassen gebruikelijk was, met zelfs een soort waanzinscène. Om zijn positie in het Rome van keizer Tiberius te versterken had de oudere senator Murena namelijk meegewerkt aan een complot om de tribuun Settimio ten val te brengen, waarna deze eerste verbannen en vervolgens, na zijn heimelijke terugkeer, ter dood veroordeeld werd. De reden voor zijn terugkeer was zijn liefde voor Murena's dochter Argelia en als Settimio dan uit edelmoedigheid weigert haar te onthullen dat haar eigen vader de instigator van zijn ondergang is geweest, valt Murena ten prooi aan gewetensbezwaren die hem mentaal ondermijnen. Het slot van de opera, geschreven op een libretto van Domenico Gilardoni naar een toneelstuk van Luigi Marchionni dat weer terugging op een Frans gegeven, is een variatie op het verhaal van Androcles en de leeuw. Ook Settimio, veroordeeld om in de arena door wilde beesten verslonden te worden, wordt door een dankbare leeuw gered, ietwat onwaarschijnlijk, maar dat mag de pret niet drukken. De scènes die eraan voorafgaan, zitten beter in elkaar en uiteindelijk wordt die redding alleen maar verteld als inleiding op een traditioneel 'lieto fine' met een virtuoze sopraanaria. Die sopraanaria wordt hier gezongen door de Russische Albina Shagimuratova, een virtuoze coloratuursopraan die een mooi helder timbre combineert met een schitterende techniek, en die we bij Opera Rara eerder tegenkwamen in Semiramide van Rossini en Il paria van Donizetti. Dat zij momenteel een opmerkelijke internationale carrière maakt, lijkt terecht en jammer blijft daarom dat zij moest afzeggen voor Bellini's Il pirata in de ZaterdagMatinee van enkele maanden geleden. Eveneens uit Rusland komt Sergej Romanovsky, een lyrische tenor, niet 'leggiero maar ook (nog) niet 'spinto', en daarmee uitmuntend voor rollen als Alfredo in La traviata, Nadir in Les Pêcheurs de perles en Rodolfo in La Bohème , een rol die hij aan het begin van zijn carrière ook bij DNO gezongen heeft. De balling uit de titel is bij hem in uitstekende handen en we kunnen alleen maar blij zijn dat hij ook diens nagecomponeerde aria te zingen krijgt. Nog meer dan in zijn aria's overtuigde hij mij trouwens in het eerste bedrijf in een fraai duet met Argelia en vervolgens in de dramatische, knap geschreven slotscène van dat bedrijf. De erepalm gaat echter naar Nicola Alaimo, vocaal het prototype van de echte Italiaanse basbariton met een breed repertoire waarin zowel Dulcamara in L'elisir d'amore als Procida in I vespri siciliani tot de kernrollen behoort. Zijn prachtig volle stem en zijn uitstekende bel-cantotechniek paart hij met een gorte mate van autoriteit. Aan dat laatste ontbreekt het een beetje bij de bas Lluis Calvet i Pey, die toch iets te licht overkomt voor een triomferende veldheer. Ook de overige rollen zijn uitstekend bezet en onder leiding van Carlo Rizzi geven het Opera Rara Chorus en de Britten Sinfonia de uitvoering een solide fundament, waarschijnlijk mede dankzij de concertante uitvoering die eraan voorafging. De opname zelf klinkt mooi vol en met veel sfeer, en ook op de presentatie valt niets af te dingen. Als altijd bij Opera Rara is het bijgeleverde boekje, in dit geval van 114 pagina's, weer solide, fraai en zeer goed leesbaar. Behalve de toelichting van Parker vinden we daarin een artikel van Eleonora Di Cintio over de toenmalige Napolitaanse voorkeur voor opera's die speelden in het oude Rome. Al met al de zoveelste parel in de reeks muzikale ontdekkingen die we aan Opera Rara te danken hebben. index |
|