CD-recensie

 

© Paul Korenhof, oktober 2020

Britten : Peter Grimes
Stuart Skelton (Peter Grimes), Erin Wall (Ellen Orford), Roderick Williams (Captain Balstrode), Susan Bickley (Auntie), Catherine Wyn-Rogers (Mrs Sedley), Hanna Husáhr (1st Niece), Vibeke Kristensen (2nd Niece), Neal Davies(Swallow), Marcus Farnsworth (Ned Keene), Robert Murray (Bob Boles), James Gilchrist (Reverend Horace Adams), Barnaby Rea (Hobson)
Bergen Philharmonic Choir
Edvard Grieg Kor
Royal Northern College of Music Chorus
Choir of Collegium Musicum
Bergen Philharmonic Orchestra
Dirigent: Edward Gardner
Chandos CHSA 5250(2) (2 sacd's)
Opname: Bergen, 25-27 november 2019 (orkestrale tussenspelen: 24 oktober 2019)

   

Geen groter contrast dan tussen de eerste twee studio-opnamen van Peter Grimes. De eerste, in 1959 opgenomen door Decca en gedirigeerd door Britten zelf, werd beheerst door de introverte maar ook getroebleerde lyriek van Peter Pears, een man in strijd met zichzelf die totaal vereenzaamde in een wereld waarin hij een outsider was. Totaal anders klonk bijna twintig jaar later de van onvrede en dramatiek vervulde titelrol van Jon Vickers in de Philips-opname onder Colin Davis. Hier hoorden we een extraverte, ruwe bonk die ten onder ging aan een hopeloze strijd met zichzelf en de wereld, in een vertolking die de grandeur van Vickers' Otello en Tristan evenaarde.

Britten zelf was overigens heel wat minder gecharmeerd van Vickers' vertolking dan het publiek overal ter wereld, waaronder schrijver dezes. Hoeveel bewondering ik ook heb voor Pears, ik hoor bij hem toch een licht maniërisme dat in andere rollen die Britten voor hem schreef, prima op zijn plaats is, maar waardoor ik hem mij moeilijk kan voorstellen in vuile oliekleding, midden op zee en op een stinkende boot worstelend met een net vol dode vissen. Maatgevend is Pears' vertolking overigens wel, al was het maar doordat de rol helemaal gemodelleerd was naar zijn stem met die heel individuele 'voix mixte' op de passaggio.

Een andere opmerkelijke vertolking, gedirigeerd door Richard Hickox, wordt beheerst door Philip Langridge. Deze veelzijdige karaktertenor bezat niet 's werelds mooiste timbre, maar was wel een artiest met een inzicht en een nuanceringsvermogen dat door weinig naoorlogse tenoren geëvenaard is. Vickers' unieke vocale persoonlijkheid plaatst zijn vertolking op een eenzame hoogte, maar door zijn vertolkingskunst blijft Langridge niet ver bij hem achter.

Zowel van Pears als van Langridge bezitten we trouwens fraaie videoregistraties. De eerste is een licht geromantiseerde televisiefilm van de BBC, de tweede een indrukwekkende live-opname van de ENO. In die voorstelling, in 1993 opgenomen in het Londense Coliseum, gaf Langridge het gecompliceerde, schizoïde karakter van Grimes fascinerend in een van de aangrijpendste voorstellingen die ik ooit heb meegemaakt.

En dan is er natuurlijk de opname onder Haitink met Anthony Rolfe Johnson, in timbre misschien wel de mooiste en fluweligste Britse tenor uit diezelfde tijd, evenmin als Pears een ruwe vissersbonk, maar wel een zanger die als geen ander het poëtische element kon waarmaken. Dat dromerig poëtische is essentieel voor de rol van Grimes en beheerst sleutelmomenten als 'What harbour shelters peace' (I.1), 'Now the Great Bear and Pleiades' (I.2), de monoloog 'In dreams I've built myself some kindlier home' met daarin de frase 'But dreaming builds what dreaming can disown' (II.2) en natuurlijk de met hallucinaties doortrokken 'waanzinscène' (III.2).

Na de opname onder Hickox (1995) bracht Chandos nu de versie uit van Edward Gardner. Het is min of meer het sluitstuk van een muzikale reis die deze dirigent begon toen hij in 2009 bij de ENO een productie van David Alden dirigeerde met Stuart Skelton in de titelrol. Een Prom-concert en andere uitvoeringen volgden en tien jaar toewijding aan Britten's partituur culmineerde in november 2019 in semi-concertante uitvoeringen in het Noorse Bergen, waar Gardner sinds 2013 chef-dirigent is. Het werd een opname die staat als een huis, en die frappeert door de combinatie van een volle klank met een helderheid die het bijna mogelijk maakt op basis daarvan de partituur opnieuw uit te schrijven.

Ook muzikaal frapperen articulatie en precizie zonder dat die overigens ten koste gaan van een bezieling waarin Gardner's ervaringen in het theater doorklinken. Daarbij roept hij met een krachtige hand een sterkere dramatische accentuering en een bredere dynamiek op dan we horen in eerdere, meer op de lyriek gerichte opnamen. Soms lijkt de dynamiek zelfs iets te sterk. Daardoor liet ik mij de bij de eerste cd verleiden het volume iets terug te draaien, maar het gevolg was wel dat de eerste maten van de tweede cd, de ppp-opening van de passacaglia (Interlude IV) vrijwel onhoorbaar waren.

Problematisch is soms de balans waarin het dynamische orkest en de krachtige stem van de tenor Stuart Kelton de centrale plaats innemen. Andere solisten raken daardoor af en toe op de achtergrond en de wat afstandelijk opgenomen koren wekken niet altijd de indruk dat koorleden en solisten zich op hetzelfde toneel bevinden. Dat heeft soms overigens wel een mooi effect in de scène van Ellen en het koor in I ('Carter, I'll mind your passenger', nr 26 in de partituur). Juist de klank van dat verderaf geplaatste koor wekt hier de suggestie alsof het commentaar van de dorpelingen een soort universeel commentaar is, zoals de koren in een Griekse tragedie.

In Skelton heeft Gardner een vertolker die volledig op zijn benadering is ingespeeld: een krachtig dramatische Grimes die evenals als Vickers de uitersten niet schuwt. Hij mist echter de vloeiende lijnen van Vickers en zijn zang staat nog sterker in contrast met die van andere voorgangers. Pears en Rolfe Johnson waren getraind in het bel canto van Händel en tot op zekere hoogte ook in Monteverdi's delicate omgang met de stile rappresentativo. Evenals Vickers, een heldentenor met een Italiaanse scholing, zorgden zij voor poëtische elementen die Grimes agressieve uitvallen sympathiek hielden. Zijn bruutheid werd bij hen de innerlijke woede van de dromer die constant in conflict raakt met de realiteit.

Die achtergrond van barok en italianità ontbreekt bij Skelton, in wiens repertoire componisten als Händel, Mozart, Donizetti of de jonge Verdi totaal ontbreken. Hij geldt momenteel als een van de beste heldentenoren voor het Duitse vak, en als hij Italiaanse rollen zingt (Otello!) klinken die bijna als Wagner in het Italiaans. De grote kracht van Vickers was echter dat hij Wagner zong op basis van een Italiaanse scholing, het tegengestelde dus en iets wat trouwens ook Wagner zelf voor ogen had gestaan.

Het resultaat is hier een Grimes die imponeert door zijn kracht en die overkomt als een psychologische studie van frustraties, impulsiviteit, agressie en daaruit voortvloeiende gewelddadigheid. Natuurlijk probeert Skelton ook de dromerige momenten tot hun recht te laten komen, maar hem ontbreekt de vocalistiek om zich daarin te meten met zijn voorgangers. Geen kwaad woord over zijn inzet en zijn artisticiteit, maar hij beschikt simpelweg niet over de stem en de techniek om op dit punt te overtuigen.

Een pluspunt is de Amerikaans-Canadese sopraan Erin Wall, die op 8 oktober op 45-jarige leeftijd aan de complicaties van borstkanker is overleden. Haar Ellen Orford klinkt daadkrachtiger en zelfbewuster dan de ietwat moederlijke vertolking van Heather Harper onder Davis en zij plaatst zich daarmee naast de vertolking van Felicity Lott onder Haitink. De wat kleurloze Balstrode van Roderick Williams blijft echter een beetje in de schaduw, zeker in vergelijking met Geraint Evans die de rol nooit officieel vastlegde, maar die we kennen van diverse live-opnamen met Vickers.

Bij de kleinere rollen mis ik bij Neal Davies de allure die men van de pompeuze Swallow zou verwachten, maar er is een leuk zelfingenomen en desondanks sympathieke Ned Keene van Marcus Farnsworth. Ook Auntie en haar twee 'nichtjes', markante vertolkingen van Susan Bickley, Hanna Husáhr en Vibeke Kristensen, zijn hier duidelijk aanwezig, zowel individueel als met hun muzikaal belangrijke aandeel in de ensembles.

Helaas werkt de balans minder gunstig op de vertolking van Mrs Sedley. In die rol is Catherine Wyn-Rogers prima op haar plaats, maar haar cruciale optreden in het derde bedrijf klinkt te veel op de achtergrond en mist daardoor het effect dat die scène altijd zo bijzonder maakt. Haar 'Crime, which my hobby is' valt zelfs min of meer weg.

De oorzaak is de weinig 'theatrale' opname met een balans die vooral op het orkest gericht lijkt. Al is het geen live-opname, het lijkt of de semi-enscenering van de voorafgaande concerten werd aangehouden bij de opnamesessies. Het gevolg is dat het orkest steeds in volle glorie uit de luidsprekers komt, maar dat behalve het koor ook diverse solistische momenten wat verder van de microfoons verwijderd zijn.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links