CD-recensie
© Paul Korenhof, november 2024 |
Terecht stelt de website van Capriccio dat de muziek van Walter Braunfels (1882-1954) twee maal is gestorven. Het begon ermee dat de Nazi's het werk van de 'half-jood' Braunfels als 'entartete Musik' uit theater en concertzaal verbanden, en na de oorlog trof hem de banvloek van een (overwegend Duitse) muziekwereld die alle 'nieuwe muziek' die maar naar het degelijk tonale zweemde, veroordeelde als regressieve romantiek. Hoewel die Teutoonse adoratie van tekentafelmuziek gelukkig niet algemeen was, duurde het toch nog tot aan het einde van de vorige eeuw eer componisten als Braunfels en Berthold Goldschmidt (1903-1995) de aandacht kregen die zij verdienden. Een belangrijke rol daarbij speelde - parallel aan een groeiende aandacht voor door de Nazi's verketterde beeldende kunst - de reeks die het label Decca onder de vlag 'Entartete Musik' op de markt bracht. In het begin van deze eeuw stierf die serie een zachte dood, maar gelukkig werd het stokje overgenomen door kleinere labels waaronder Capriccio, dat met deze Jeanne d'Arc de tiende titel in een speciale Braunfels-reeks op de markt bracht. Helaas ontbreekt daarin nog steeds Die Vögel, het verrukkelijke 'Lyrisch-phantastisches Spiel' waarvan Decca in 1994 onder Lothar Zagrosek een spraakmakende uitvoering opnam die helaas niet meer in de catalogus staat. (Voor de liefhebbers: Arthause Musik bracht inmiddels een dvd-opname onder James Conlon uit Los Angeles op de markt. Van harte aanbevolen!) Eveneens uit de catalogus verdwenen is een Decca-opname van Jeanne d'Arc uit 2002, tot stand gekomen in samenwerking met de Zweedse Radio met twee protagonisten die we nu weer tegenkomen: de dirigent Manfred Honeck en de sopraan Juliane Banse. De nieuwe opname werd tijdens een concertante uitvoering in het kader van de Salzburger Festspiele 2013 gemaakt in de Felsenreitschule en is zonder meer een schot in de roos. De eerdere Decca-opname ken ik niet maar na het beluisteren van de Capriccio-cd's heb ik daar ook geen behoefte meer aan. Onbegrijpelijk dat dit werk zo lang op de plank is blijven liggen en in feite nog steeds niet de aandacht krijgt die het verdient. Van Duitse operagezelschappen in de greep van het 'regietheater' kan ik het mij nog enigszins voorstellen, maar dat bijvoorbeeld de ZaterdagMatinee zich er nooit over heeft ontfermd, is onbegrijpelijk. Alleen al stilistisch is Jeanne d'Arc, Szenen aus dem Leben der heiligen Johanna, zoals het werk officieel heet, een opera naar mijn hart. Braunfels schreef het werk in 1939-1943 op een libretto dat hij zelf had vervaardigd op basis van een groot aantal bronnen, van de originele processtukken uit 1431 tot het toneelstuk Saint Joan (1923, dus redelijk recent tot Braunfels aan zijn opera begon) van George Bernard Shaw. Het resultaat is een heldere, natuurlijk overkomende en goed zingbare prozatekst zonder bloemrijke uitweidingen en literaire pretenties, die de karakters en situaties in strakke lijnen en begrijpelijk voor de toehoorder neerzet. Ook dramatisch zit het libretto strak in elkaar met twee heldere hoofdlijnen. De roeping en ondergang van Jeanne wordt daarbij doorkruist door een fictieve bijna-relatie met de latere vrouwenmoordenaar Gilles de Rai (door haar consequent met 'Blauwbaard' aangesproken), waarbij de suggestie meespeelt dat zijn gevoelens voor zijn ter dood veroordeelde idool de basis legden voor zijn latere wandaden. Bij dat alles vermeed Braunfels echter zowel clichématige en opera-achtige vergroting van sentimenten als een teveel aan overbodige poespas. Wel had ik bij het eerste bedrijf, tijdens het tweede tafereel met Jeanne's verblijf op het kasteel van Robert de Beaucourt, heel even het gevoel dat Braunfels zijn hand overspeelde. Het door Shaw geïntroduceerde gebrek aan leglust bij Beaucourt's kippen breidde hij namelijk uit tot een reeks door God gezonden ‘plagen' die mij te veel doen denken aan door bijgeloof ingegeven middeleeuwse beschuldigingen van hekserij. Ook de zangstijl is niet echt ‘opera-achtig'. In plaats van een vocale dramatiek met accenten, uithalen en extatische momenten horen we in grote delen van de partituur een natuurlijke, nauw met de spreektaal verwante muzikale declamatie die soms zelfs even grenst aan Sprechgesang. Wat een verschil met het onnatuurlijke, springerige vocale gedoe in de muziek van diverse naoorlogse componisten die van al dat tonale gedoe juist helemaal niets moesten hebben! Mij klinkt het allemaal bijzonder aangenaam in de oren en vooral ook dankzij Braunfels' zorgvuldig daarop afgestemde instrumentatie, is die zang vrijwel altijd volledig verstaanbaar! Ook de orkestpartij, tonaal en sterk melodisch uitgewerkt, kon mij bijzonder bekoren, al moet ik bekennen dat in het tweede bedrijf een paar muzikaal schurende momenten geen kwaad hadden gekund. In plaats van een esthetisch verantwoorde vertelling had ik in de gevangenis- en de rechtszaalscène graag af en toe een paar schrijnende klanken gehoord die mij onder het vel kropen. Nu blijft de muziek juist daar soms te afstandelijk. Iets dergelijks geldt voor de schitterend geschreven koorpartijen, die te weinig verschil laten horen tussen een jubelend gepeupel zolang het allemaal goed gaat en de voorspelbare bloeddorst van datzelfde volk als het tij gekeerd is. Als ik het juist heb, danken wij zowel de uitvoering als de opname aan een jarenlange lobby van dirigent Manfred Honeck, fervent voorvechter van de muziek van Braunfels. Niet onverwacht zorgde hij vervolgens met het Weense radio-orkest voor een overtuigende, technisch en in klank uitermate verzorgde weergave van deze boeiende maar lang miskende partituur. Daarbij is zijn directie een schoolvoorbeeld van een operastijl die de betekenis en de verstaanbaarheid van de tekst vooropstelt, ook in de uitmuntend gerealiseerde koordelen. De bezetting wordt gedragen door de sopraan Juliane Banse, in stemklank misschien geen 17 à 19-jarige, maar wel met in haar voordracht de juiste combinatie van meisjesachtige devotie, integriteit en geloof in de juistheid van alles wat zij doet. Mooi getroffen is daarnaast de vertedering in de scènes met haar vader en de jonge herder Colin, maar vooral in de scènes met ‘Blauwbaard' Gilles de Rai. Daarbij vindt zij in de sonore bariton Johan Reuter de ideale tegenspeler. De ingehouden warmte in zijn zang tekent vanaf het eerste moment zijn toewijding aan de zaak van Jeanne, maar tegelijk is er de toenemende suggestie dat zijn gevoelens veel dieper gaan en dat haar tragische lot in niet gering mate heeft bijgedragen tot zijn daarop volgende ontwikkeling tot legendarisch seriemoordenaar. Opmerkelijke vertolkingen komen daarnaast onder meer van de tenor Pavol Breslik als de zwakke, wankelmoedige dauphin Charles de Valois, en van de bariton Martin Gantner als een langzaam van zijn weifelingen loskomende, daarbij schitterend fraserende Robert de Baudricourt. Maar vrijwel de hele bezetting is om door een ringetje te halen, zij het dat ik even moeite had met de mooi individueel gekleurde maar net iets te sterk vibrerende verschijning van de Heilige Katharina. Mijn enige bedenking betreft eigenlijk d de Amerikaanse tenor Bryan Hymel als de aartsengel Michael. Het kan zijn dat akoestische omstandigheden tijdens het concert ertoe bijdroegen, maar zijn zang klinkt wat afstandelijk en zijn Duitse tekstweergave laat eveneens te wensen over. In de verder fraaie, niet te ruimtelijke live-opname van de Oostenrijkse radio is van het publiek nauwelijks iets te merken. Wel laten de cd's een helder stereobeeld horen met een balans die de solisten met een theatrale suggestie vóór het orkest plaatst. Onvermijdelijk staat het koor er juist achter en op het enorme podium van de Felsenreitschule leidt dat hier en daar tot de indruk van een iets te grote afstand tot de solisten. Heel jammer is bovendien dat in het uitstekend leesbare cd-boekje geen plaats werd ingeruimd voor een synopsis, terwijl die (voor zover ik kon nagaan) ook elders niet te vinden is. Het maakt ondanks de over het algemeen goede verstaanbaarheid het meelezen van het libretto vrijwel noodzakelijk. index |
|