CD-recensie

Carmen spettert de speakers uit

 

© Paul Korenhof, februari 2016

 

Bizet: Carmen

Marilyn Horne (Carmen), James McCracken (Don José), Tom Krause (Escamillo), Adriana Maliponte (Micaëla), Colette Boky (Frasquita), Marcia Baldwin (Mercédès), Donald Gramm (Zuniga), Russell Christopher (Le Dancaïre/Lillas Pastia), Andrea Velis (Le Remendado), Raymond Gibbs (Moralès), The Manhattan Opera Chorus, Kinderkoor en orkest van de Metropolitan Opera
Dirigent: Leonard Bernstein.

Pentatone PTC 5186 216 (2 sacd's)

Opname: New York, 1972; remastering 2014

 

Delen uit de eerste uitgave op drie lp's van deze Carmen behoorden lange tijd tot mijn meest gedraaide opnamen, niet vanwege de uitvoering maar vanwege de klank. Een door Bernstein tot het kookpunt gebrachte orkest van de 'Met' was door de opnamestaf van DG vastgelegd met een ruimtelijkheid en een klankrijkdom die het 'sonicstage-systeem' van John Culshaw tot kinderspel leken te degraderen. En iedere keer als er iets aan mijn installatie verbeterd was, werd juist deze opname uit de kast gehaald om alles aan iedereen te demonstreren. Het moet mijn buren tot wanhoop hebben gedreven.

Dankzij Pentatone weet ik nu dat ik indertijd nog niet alles gehoord heb. Mijn stereo-lp's gaven immers maar twee kanalen weer, terwijl DG de opname in quadrofonie heeft vastgelegd. Niet dat ik ooit voor dat systeem warmgelopen ben, maar ook de geluidstechniek heeft zich ontwikkeld en ik heb al eerder laten blijken dat de ruimtelijkheid van de sacd, wel meer ruimte oplevert maar niet de voor mij onnatuurlijke galmeffecten waarop ik vergast werd bij quadro-demonstraties (ik heb zo'n installatie zelf nooit in huis willen hebben). De originele opname ken ik niet, maar de uitgave van Pentatone in de reeks 'Remastered Classics' bezit net die extra ruimte die de geluidsfreak een extra kick geeft. Wie (nog) geen surround-systeem bezit, hoeft echter niet meteen naar de winkel te hollen. Je moet echt goede oren hebben om het verschil met de cd-uitgave van DG te ondergaan, maar het verschil met de compactere, eerder dichtgeslibde klank van de lp's is bij beide evident.

Mengversies
Het artistieke aspect is een heel ander verhaal. Het begint er al mee dat vorige generaties het eigenlijk gemakkelijker hadden dan wij. Voor hen was er maar één Carmen, 'dé Carmen van Bizet', en daarmee was de kous af. Een enkeling wist nog wel dat de populariteit van deze opera mede te danken was aan Ernest Guiraud die het werk voor een internationaal publiek toegankelijk maakte door de gesproken dialogen te vervan­gen door recitatieven, maar daarmee was de kous af. Het enige probleem was in feite de balletmu­ziek in de vierde akte, samengesteld uit ge­deelten uit de Arlesienne-suites en La jolie fille de Perth . Moest Carmen nu worden uitgevoerd met of zonder dit ballet dat bovendien een andere opzet en zelfs een andere tekst voor het openingskoor van de laatste akte ver­eiste? Een beslissing op dit punt werd meestal eerder genomen op fi­nanciële dan op artistieke gronden: kon men geen ballet betalen, dan koos men voor de 'originele' versie.

Ondertussen voerde men in de Opéra-­Comique Carmen nog steeds uit met gesproken dialogen en zonder de recitatieven van Guiraud. Ook dit was ech­ter niet meer de Carmen die daar op 3 maart 1875 in première was gegaan. Toen Bizet op 3 juni van datzelfde jaar stierf, had hij al een contract afgesloten met Franz von Jauner, de directeur van de Keizerlijke Hotopera te Wenen waar Carmen nog op 23 oktober van hetzelfde jaar haar eerste uitvoering buiten Frankrijk zou bele­ven. Speciaal voor die gelegenheid voorzag Guiraud het werk van recitatieven maar Jauner, die inzag dat hierdoor het karakter van de opera toch wel werd aangetast, besloot tot het uit­voeren van een mengversie: op som­mige plaatsen bleven de oorspronkelij­ke dialogen gehandhaafd, elders werden zij vervangen door de recitatie­ven van Guiraud. Ten behoeve van de balletliefhebbers werd bovendien in de laatste akte de 'Danse bohémienne' uit La jolie fille de Perth ingelast.

In die versie begon Carmen haar internationale triomf­tocht, waarbij steeds meer parlandi door recitatieven werden vervangen. Pas in 1883 keerde Bizet's opera terug op het toneel van de Opéra-Comique, waar de parti­tuur wederom enkele wijzigingen onder­ging. Behalve het ballet vervielen ook de coupletten van Mora­lès in I (het mime-drama van de oude­re echtgenoot met zijn jongere vrouw en haar minnaar) terwijl het gevecht tussen Don José en Escamillo in III danig werd bekort. In een theater waar het gesproken woord hoog in het vaandel stond, vervielen natuurlijk ook de recitatieven van Guiraud op één kleine uitzondering na: recitatief en aria van Micaëla waren inmiddels zodanig tot een eenheid versmolten, dat in dit geval niet op de oorspronkelijke gesproken scène werd terugge­grepen.

Uiteenlopend
In deze versie verscheen de opera vervolgens in druk met zowel de recitatieven als de oorspronkelijke dia­logen en het zou bijna tachtig jaar duren eer iemand durfde zeggen dat we misschien wel bewondering mo­gen hebben voor het werk van Guiraud, maar dat een flinke dosis kritiek toch ook wel op zijn plaats was. Inmiddels was de 'oerversie' echter zover naar de achtergrond gedrongen dat een simpele reconstructie onmogelijk bleek. Toen de Bernstein-opname in 1973 op de markt kwam, kende ik in ieder geval al minstens vier opnamen van de 'originele versie', die onderling bij­zonder grote verschillen vertoonden:
a. twee opnamen, beide uit 1951, uit de Opéra-Co­mique onder respectievelijk Albert Wolff (Decca) en André Cluytens (Columbia), beide routi­ne-uitvoeringen met enkele opmerkelijke hoofdrollen (men name Solange Michel als Carmen) maar met sterk bekorte dialogen;
b. een HMV-opname onder Rafael Frühbeck de Burgos uit 1970 met de vrijwel complete dialogen (voorzover die toen bekend waren); door deze opname konden we bovendien voor het eerst kennismaken met de hierboven vermel­de coupletten van Moralès en met de complete scène van Don José en Escamillo in III, boven water gekomen dankzij de onderzoekingen van Fritz Oeser die reeds in 1964 een Bärenreiter-uitgave van de 'oerversie' had verzorgd;
c. een uitvoering van de Italiaanse radio uit 1972, gedirigeerd door Georges Prêtre en met Shirley Verrett en Albert Lance in de hoofdrollen, die eveneens was aangekondigd als 'de originele versie'; bij deze uitvoe­ringen ontbraken echter de couplet­ten van Moralès alsmede zeven maten van het Toreador-lied; daarentegen waren maar liefst negen andere coupures hersteld, waarvan - naast de reeds bekende scène José-Escamillo - de meest opzienba­rende bestonden uit aanzienlijke uit­breidingen van het sigarettenkoortje en een scène tussen Zuniga en de vech­tende vrouwen in I.

Verschilpunten
De volgende stap naar de algehele ver­warring was de opname onder Bernstein die zich eveneens beriep op Oeser, maar die desondanks - en zonder argumenten - de coupletten van Moralès wegliet. Verder week deze versie op maar liefst elf punten af van de HMV-opname en zelfs op niet minder dan vijf punten van de radio-uitvoering onder Prêtre, De meest opvallende verschillen waren het zonder onderbreking overgaan van het ensemble 'Quant au douanier' in de aria van Micaëla en weer een volmaakt nieuwe visie op het gevecht tussen Don José en Escamillo in lIl, waarbij het oorspronkelijke duet, dat op HMV zelfs herhaald werd, geheel kwam te vervallen.

Latere opnamen die eveneens de 'originele partituur' als uitganspunt claimden, weken weer op diverse punten van deze Bernstein-versie af, maar ook van andere. Dat deze opname inderdaad de originele versie betreft, betwijfel ik, maar bij de verschijning leek zij er wel dicht bij in de buurt te komen en daarmee werd zij een 'must' voor ieder­ die in Carmen geïnteresseerd was. Zelf had ik drie jaar later bij het verschijnen van de Decca-opname onder Solti het gevoel dat die mij het dichtst bij de intenties van Bizet bracht, maar dat neemt niet weg dat ik in de versies die Frühbeck de Burgos, Prêtre en Bernstein vastlegden, muziek hoorde waarvan ik mij nog steeds afvraag waarom die niet in Solti's versie te vinden is.

Weinig 'Franse' uitvoering
Wie het gewoon om Carmen te doen is, en niet om surround-klanken of originele versies, moet wel even alle voor- en nadelen tegen elkaar afwegen. De ideale uitvoering is dit namelijk absoluut niet, maar de eerlijkheid' ge­biedt mij voorop te stellen dat de directie van Bernstein mij honderd procent is meegevallen, Soms is hij wel èrg langzaam (voor­spel) en eigenzinnig (in de inleiding tot de Habanera is geen verschil merkbaar tussen allegro moderato en andantino), op andere punten mist hij de typisch Franse puntigheid (het kwintet in II), maar hij weet wel hoe een orkest behoort te klinken en wat drama is.

Nooit is bovendien de onafwendbaarheid van het noodlot zo duidelijk uit de muziek op mij afgekomen als juist bij deze, weinig 'Franse' uitvoering, maar het is onbegrijpelijk dat een dirigent van dit formaat de solisten niet beter in de hand hield. Voortdurend wordt er slordig omge­sprongen met inzetten, notenwaarden en aanwijzingen in de partituur, Een dieptepunt vormt de Moralès van Raymond Gibbs en laten we eigenlijk maar blij zijn dat hij zijn coupletten niet te zingen kreeg. Uitschieters naar de andere kant zijn Donald Gramm als Zuniga en Tom Krau­se als Escamillo. Vocaal was Krause zelfs de beste toreador die ik vóór José van Dam op de plaat gehoord heb, een Escamillo met laagte en met hoogte, en vooral met persoonlijkheid. Hij miste iets van de specifiek Franse élégance, maar daar stond tegenover dat hij wel wist hoe hij een Franse dialoog moest spreken. De dialo­gen blijven in een uitvoering met een internationale bezetting overigens een hoofdstuk apart en zeker in de tweede akte worden ze hier soms uitermate belabberd uitgesproken.

Adriana Maliponte, op het laatste moment ingevallen voor een geïndisponeerde Teresa Stratas, zingt een mooie Micaëla, maar naast 'echt Franse' voorgangsters als Janine Micheau en Martha Angelici klinkt haar stem mij te vol en te rijp, Aan de andere kant zou iets meer rijping de titelrol van Marilyn Horne ten goede zijn gekomen. Bij haar mis ik niet alleen een interpretatie à la Callas, maar ook de geladen sensuele ondertoon waarbij je rechtop gaat zitten, iets wat ik wel voortdurend doe als ik Risé Stevens, Maria Callas of Elina Garanca (RCA) hoor, of als ik terugdenk aan voorstellin­gen in Parijs met Jane Rhodes. Voor James McCracken hield ik aanvankelijk mijn hart vast, achteraf ten onrechte. Zijn Frans is niet mooi, zijn 'r' rolt teveel en aan het slot van de bloemena­ria produceert hij niet bepaald fraaie falsettonen, maar als geheel mag zijn interpretatie er zijn en bovendien produceert hij een timbre waarvan ik mij kan voorstellen dat Carmen ervoor door de knieën gaat.

Kortom: deze Carmen biedt een uitvoering met haken en ogen van een versie die nog steeds vraagtekens oproept, maar als klankbeleving is de opname een ervaring op zich, zeker in surround-weergave. Dat het hier gaat om een studio-opname van een ingespeelde productie komt tegelijkertijd de sfeer en het klankbeeld ten goede, maar ik blijf problemen houden met de 'holle' klank bij de eerste opkomst van Carmen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links