CD-recensie
© Paul Korenhof, november 2018
|
Een doos met zestien cd's vol muziek van Berlioz is niet iets voor een verloren achternamiddag, maar alle bedenkingen zijn al bij de eerste cd met daarop zijn versie van de Symphonie fantastique uit september 2000 snel vergeten. Natuurlijk zijn er talloze uitvoeringen van de op de markt en natuurlijk zijn meerdere op zijn minst evenwaardig, maar de autoriteit van Davis' musiceren is vanaf de eerste maat hoorbaar. De in 2013 op 85-jarige leeftijd overleden Colin Davis, jaren lang chef-dirigent in Covent Garden en sterdirigent van het Philips-label, mag niet voor niets beschouwd worden als een van de grote Berlioz-specialisten van zijn tijd. En als alle live-opnamen met diens muziek, uitgevoerd met het London Symphony Orchestra in de slotfase van zijn leven, worden aangeboden voor de gemiddelde prijs van alleen al één opname van Les Troyens, is het om meerdere redenen een uitgave om bij stil te staan. Theater en opera Dat alles maakt hem echter nog niet tot een operacomponist. Verre van dat. Ondanks de overal voelbare theatrale inslag, ook in zijn symfonische werken, blijft Berlioz een symfonicus, zelfs als hij in zijn opera's effectief en vanuit tekstbegrip voor de stem weet te schrijven. Dramaturgisch komt hij vaak niet verder dan het schilderen van losstaande dramatische of emotionele situaties zonder dat er sprake is van een doorgaand dramatisch patroon van acties en reacties. La Damnation de Faust is een absoluut meesterwerk, met een goede regisseur ook een sterker theaterwerk dan bijvoorbeeld Schönberg's Gurre-Lieder of Henze's Das Floß der Medusa, maar een opera is het niet. Les Troyens, voor sommigen zo ongeveer de grootste opera van de hele 19de eeuw, is dat voor mij evenmin. Voor de dramatiek van het eerste deel geef ik mij meteen gewonnen, maar het tweede deel, muzikaal zonder meer groots en misschien wel Berlioz' beste compositie, is uiteindelijk vooral een uit zijn voegen gegroeid dramatisch oratorium. Over Benvenuto Cellini, Béatrice et Bénédict en L'enfance du Christ hoeven we het verder niet te hebben. In alle drie zitten schitterende, soms zelfs geniale bladzijden, maar evenwichtige, doorgetrokken en afgeronde drama's zijn het in de verste verte niet. Een stevige doos met op zestien cd's vrijwel al zijn belangrijke orkestrale composities, bijna twintig uur muziek, leek een enorme zit, maar dat viel heilig mee. Of beter: daarvoor is deze muziek te sterk en bezit zij te veel zeggingskracht. Met de Symphonie fantastique als 'openingsnummer', meteen gevolgd door de meeslepende klanken van Roméo et Juliette, misschien wel zijn meest dramatische compositie, zijn hier meteen alle drempels geslecht, maar niet alleen dankzij Berlioz zelf. Eerbetoon aan Davis De minst geslaagde opname, zeker in vergelijking met Davis eerste versie voor Philips, is die van La Damnation de Faust uit oktober 2000. Met alle respect voor de solisten (Giuseppe Sabbatini, Enkelejda Shkosa, Michele Pertusi, David Wilson-Johnson) moet ik toch constateren dat het vooral hun aandeel is waardoor deze opname in de schaduw van de oudere versie blijft. Bij vergelijking met het viertal dat Davis in 1973 ter beschikking stond (Nicolai Gedda, Josephine Veasey, Jules Bastin, Richard Van Allan) ligt het grootste verschil in de titelrol. Tegenover een goede maar wat onpersoonlijke vertolking van Sabbatini staat de onvergetelijke Gedda, die in een van zijn grootste rollen naast een fenomenaal een enorm inlevingsvermogen ten toon spreidde. Iets dergelijks geldt eveneens voor het London Symphony Chorus, dat in 2000 beduidend minder 'Frans' en dramatisch overkwam dan de verzamelde krachten van het toenmalige LSO Chorus, het Ambrosian Chorus en het Wandsworth School Boys' Chorus (vooral het kinderkoor in het slotdeel klinkt hier opvallend mat). Wel is de digitale opnameklank uit 2000 helderder en beter gedefinieerd, maar ook bij de warmte van de analoge Philips-opname voel ik mij meer thuis. Les Troyens Elders op deze site wordt gesuggereerd dat de belangstelling voor Berlioz na deze muzikale explosie weer was weggeëbd (zie hier), maar wie verder kijkt dan Sappemeer en Susteren, weet wel beter. In vergelijking met de complexiteit en de kosten wordt Les Troyens internationaal opvallend vaak uitgevoerd en de frequentie waarmee werken als Benvenuto Cellini en Béatrice et Bénédict nog steeds op de affiches verschijnen, lijkt meer het gevolg van een iets te modieuze belangstelling voor Berlioz dan van de kwaliteiten van die werken zelf. Het gevolg is dat we inmiddels beschikken over een hele reeks opnamen van Les Troyens , beginnend met de versie van Kubelík uit 1957 en eindigend met diverse dvd/bd-uitgaven van veel recenter datum. In dat veld blijft Davis' eerste opname uit 1969 een mijlpaal, maar die uit 2000 doet er beslist niet voor onder en ik denk dat een voorkeur eerder een kwestie is van persoonlijke smaak dan van objectieve criteria. Ook hier klinkt Philips iets warmer, maar nu is het verschil miniem en zelfs als ik in de oude opname met het ensemble van de Royal Opera meer theatersfeer hoor, vraag ik mij af of ik mij niet door gewenning of nostalgie laat leiden. Iets dergelijks geldt voor de solisten. Wel geef ik de voorkeur aan Josephine Veasey (Didon) en Roger Soyer (Narbal) boven Michelle De Young en Stephen Milling, maar de keuze tussen Jon Vickers (mijn favoriete Énée) en Ben Heppner lijkt een kwestie van persoonlijke smaak. Iets dergelijks geldt voor Berit Lindholm of Petra Lang (Cassandre), Peter Glossop of Peter Mattei (Chorèbe) en diverse anderen. Maar hoe het ook zij: alleen al de opname van Les Troyens : (4 cd's) is de aanschaf van de hele doos met 16 cd's ten volle waard. Problematisch De laatste zes cd's, uitgebracht als hybride sacd's, beginnen met Benvenuto Cellini in een opname uit 2007 en ook hier is de voorkeur voor de hoofdrol een kwestie van smaak. Nicolai Gedda (Philips) was onbetwist de betere zanger, maar als Florentijnse rauwdouwer met criminele trekjes overtuigt hij minder dan toch eveneens uitstekende Gregory Kunde; het is bij Gedda soms alsof Pfitzner's Palestrina in de verkeerde opera verdwaald is. Aan de andere kant is op Philips het groepje kunstenaars rond Cellini met onder meer Robert Masssard en Jules Bastin, iets markanter en vooral 'Franser' bezet dan hier met Peter Coleman-Wright en Darren Jeffery, terwijl Laura Claycomb en Isabelle Cals het moeten opnemen tegen de als Teresa en Ascanio ideale Christiane Eda-Pierre en Jane Berbié op Philips. Daartegenover lijkt het of Davis in de nieuwe opname jeugdiger en speelser te werk gaat met een heerlijk uitbundige eerste finale die mede dankzij de briljante opname uit de luidsprekers spettert. L'enfance du Christ blijft een problematisch werk: geen opera, geen oratorium, eerder een dramatische cantate of - zo men wil - een zangspel. Davis' affectie voor dit religieuze werk dat hij zelfs drie keer opnam, is echter onmiskenbaar en vertaalde zich in 2006 misschien wel de meest fijnzinnige van die drie. Yann Beuron doet daarbij als verteller door zijn natuurlijkheid zelfs Peter Pears vergeten en het aandeel van de overige solisten is om door een ringetje te halen - zie alleen de opmerking aan het slot over de presentatie! Verkeerde solisten Na Les Francs-juges, de enige losse ouverture in deze box, eindigt Davis' Berlioz Odyssey met majestueuze uitvoeringen van het Te Deum en de Grande Messe des morts , opnamen uit 2009 en 2012 met als solisten respectievelijk Collin Lee en Barry Banks. Opmerkelijk daarbij is dat Berlioz' Requiem het enige van de hier gepresenteerde werken is dat niet werd op genomen in het Barbican, maar in St Paul's Cathedral. Dat laatste maakt die opname een stuk ruimtelijker, zeker na het ook al imposante maar meer op de concertzaal toegespitste Te Deum, maar een indrukwekkende afsluiting is het zonder meer, ook als af en toe wat details in de nagalm verloren gaan en ook de tenorsolo een beetje in de ruimte lijkt te zweven. Helaas lijkt bij een uitgave van deze omvang een foutje onvermijdelijk, maar hier signaleerde ik een wel heel vreemde vergissing. In het cd-boekje staan bij Roméo et Juliette namelijk de solisten vermeld van de opname die hetzelfde orkest in 2013 maakte onder Valery Gergiev. De juiste namen zijn: Daniela Barcellona (mezzosopraan), Kenneth Tarver (tenor), Orlin Anastassov (Frère Laurent) en de opname ontstond in januari 2000 als eerste bouwsteen van deze Berlioz Odyssey. Nog vreemder wordt het bij L'enfance du Christ. Het cd-boekje vermeldt hier Yann Beuron, Kenneth Tarver, Susan Gritton, Sara Mingardo en Laurent Naouri, afgezien van Beuron solisten uit Beatrice et Bénédict. En dat niet alleen! Als we het cd-boekje mogen geloven, zingt de tenor Kenneth Tarver de rol van Marie, de sopraan Susan Gritton Joseph en de alt Sara Mingardo Herod. Hier heeft iemand er echt met de pet naar gegooid terwijl er ook geen sprake is geweest van een gedegen correctie. Voor de goede orde: de solisten zijn Yann Beuron (Verteller), Karen Cargill (Marie), William Dazeley (Joseph), Matthew Rose (Herod) en Peter Rose (Vader, Polydorus). index |
|