CD-recensie

Tenor schittert in Il pirata

 

© Paul Korenhof, september 2012

 

 

Bellini: Il pirata

Ludovic Tézier (Ernesto), Carmen Giannattasio (Imogene), José Bros (Gualtiero), Mark Le Brocq (Itulbo), Brindley Sherratt (Goffredo),
Victoria Simmonds (Adele)
Geoffrey Mitchell Choir (koordirigent: Renato Belsadonna), London Philharmonic Orchestra
Dirigent: David Perry

Opera Rara ORC 45 (3 cd's)

Opname: London, maart-april 2010


Het lijkt onvoorstelbaar, maar na een halve eeuw renaissance van het 19de-eeuws bel canto hadden we nog steeds geen representatieve Opname van Bellini's Il pirata. De EMI-versie met Maria Callas was een live-opname van een concertante uitvoering uit 1959 uit New York, technisch verre van ideaal en met een bezetting die - afgezien van Callas' Imogene - zelfs geheel tweederangs of nog minder was. Een commerciële EMI-opname uit 1970 scoorde technisch beduidend hoger, maar combineerde uitstekende vertolkingen van Montserrat Caballé en Piero Cappuccilli met een matte directie van Gianandrea Gavazzeni en een titelrol van de tenor Bernabé Marti, die alleen tot deze registratie was uitverkoren omdat hij in het dagelijks leven 'meneer Caballé' was.
Een bevredigend alternatief was een registratie van het ensemble van de Deutsche Oper Berlin onder Marcello Viotti uit 1993, opgebouwd rond Lucia Aliberti. Als geheel bood deze opname een goed gemiddelde, maar de uitvoering kwam eigenlijk nergens overtuigend van de grond en dat is toch wat een vooral door de zang 'dramatische' opera van Bellini op de eerste plaats nodig heeft. Daarnaast zijn er nog concertante uitvoeringen met in de vrouwelijke hoofdrol de onlangs overleden Anna De Cavalieri, Michele Crider, Nelly Miricioiu, Renée Fleming en wederom Montserrat Caballé, maar daaraan verschenen nooit officiële uitgaven en die laat ik daarom in dit kader buiten beschouwing.

Absoluut compleet
Ook deze Pirata is niet ideaal, maar laten we eerlijk zijn: wanneer is een uitvoering van een opera van Bellini dat nog wel? Wie daarop wil wachten, krijgt volgens mij nooit meer een werk van deze componist te horen. Bij een afweging van positieve en minder positieve punten scoort deze nieuwe opname redelijk hoog, waarbij de moderne, hooguit iets te directe opname voor zich spreekt. Vervolgens biedt Opera Rara natuurlijk een absoluut complete opname met alle herhalingen die in Bellini's tijd traditie waren, maar ook met de korte slotscène die we ooit tijdens een VARA-matinee met Miricioiu voor het eerst hoorden en die van mij wel mag vervallen. Het traditionele einde met de cabaletta van Imogene is zowel in de zaal als in de huiskamer dermate effectief, dat die vier minuten extra in feite een anticlimax vormen.

Een algemeen minpuntje hangt samen met het karakter van dit werk, die minder introvert is dan de andere opera's van Bellini. Het muzikale drama vloeit meer voort uit de handeling en de emotionele spanningen tussen de personages dan uit hun gevoelens en stemmingen en daardoor is de verleiding groot om sterkere dramatische accenten aan te brengen. Ook David Parry, de 'huisdirigent' en belcanto-specialist van Opera Rara, ontkomt daaraan niet en het gevolg is dat het typisch belliniaanse lijnenspel, dat hier toch al minder sterk aanwezig is, nog verder verduisterd wordt. We horen hier een neiging tot ritmes en kleurcontrasten die eerder aan Donizetti en zelfs aan Verdi doen denken, maar door de uitstekende weergave daarvan door het London Philharmonic Orchestra wordt het beluisteren daarvan bepaald geen straf!

Rubini
Groot pluspunt is dat ik het werk hier voor het eerst hoor in een uitvoering waarin de hoofdrol het volle pond krijgt, maar anders dan men zou verwachten - zeker met Callas in het achterhoofd - is die hoofdrol de titelrol, de tenorpartij, door Bellini geschreven voor de legendarische Rubini. Of José Bros hetzelfde stemtype heeft, weten we niet zeker, maar ik vermoed dat het er dicht bij in de buurt komt. Bellini schreef nog voor belcanto-tenoren in een tijd van kleinere theaters en orkesten, dus in zijn werken passen nog geen stentorstemmen die nodig zijn voor de tenorpartijen in de latere Verdi-opera's. Bros is een lyrische tenor wiens stem in de loop der jaren wel gegroeid is, waardoor hij krachtiger overkomt dan bijvoorbeeld Alfredo Kraus in diens latere jaren maar hij is niet van stem karakter veranderd. Bovendien heeft hij zowel de ademsteun als de vereiste hoogte (in ieder geval tot en met een gezond klinkende 'hoge D') en samen met zijn stijlgevoel en zijn uitstekende tekstbehandeling maakt hem dat tot de ideale piraat.

Callas
Met grote bewondering heb ik ook geluisterd naar de Imogene van Carmen Giannattasio, die haar drol met meer dramatische accenten vertolkt dan Callas en Caballé, maar technisch beslist niet bij haar grote voorgangsters achterblijft. Mijn enige essentiële kritiek is het ontbreken van een echt-belliniaans 'morbidezza' in de slotscène, maar voor dat fragment zal ik toch blijven teruggrijpen op de befaamde studio-opname van Callas. Enige tijd geleden bestelde ik bij Testament een nieuw geperste lp van haar 'Mad Scenes' (ik houd te veel van die opnamen om naar de cd-versie te luisteren) en wat daar in de scène uit Il pirata gebeurt op het punt van halftonen, mezzavoce en chiaroscura, zou aan het ongelooflijke grenzen als we niet ook de opname van Callas' concert in Amsterdam hadden gehad, waarin nog meer bevlogenheid en dramatiek lijkt te spreken. (Een nog groter verschil tussen de EMI-cd's en de door Testament uitgebrachte herpersingen is overigens te horen bij de nog altijd onovertroffen Tosca onder De Sabata, die op de nieuwe lp's een ongekende présence en helderheid laat horen!)
Het niveau van Callas haalt Giannattasio niet, maar kunnen we haar dat kwalijk nemen? Er is één Shakespeare, één Rembrandt, één Poesjkin, één Van Gogh, één Couperus en één Picasso, maar dat is nooit een reden geweest om latere beoefenaars van dezelfde genres erop af te rekenen als zij dat niveau niet haalden. Waarom moeten zangers en zangeressen dan altijd weer worden afgezet tegen 'idolen' van de een of de ander? Giannattasio is als Imogene minder een dromerige heldin zoals Caballé en meer een vrouw van vlees en bloed met onverflauwde hartstochten en in dat licht verdient haar vertolking alle lof.

Biografieën
Een kleine tegenvaller vormt de Ernesto van Ludovic Tézier, hier afstandelijker dan ik van hem gewend ben en bovendien mist hij het brede Bellini-legato van Cappuccilli, die tegenover Caballé een ideale Gualtiero neerzette. Bij de kleinere rollen horen we onder meer een fraaie Goffredo van de bas Brindley Sherratt en verder is er een alert Geoffrey Mitchell Choir onder leiding van Renato Belsadonna. De presentatie met een fraai en dik boekwerkje is wederom boven vrijwel iedere kritiek verheven - vrijwel, want ik miste toch de zangersbiografieën. Die staan wel om de site van Opera Rara, maar zeer summier en ook daar kon ik niet alle medewerkenden vinden.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links