CD-recensie

Bellini 'authentiek'

 

© Paul Korenhof, november 2016

 

Bellini: I Capuleti e i Montecchi

Vivica Genaux (Romeo), Valentina Farcas (Giulietta), Davide Giusti (Tebaldo), Fabrizio Beggi (Lorenzo), Ugo Guagliardo (Capellio)
Belcanto Chorus
Europa Galante
Dirigent: Fabio Biondi
Glossa (2 cd's)
Opname: Rieti, september 2014

 

Een enthousiaste bespreking zette mij op het spoor van deze opmerkelijke uitvoering, gedragen door een frisse benadering van Fabio Biondi en het sprankelende, geaccentueerde spel van Europa Galante. Aanbeveling daarbij verdient het lezen van het cd-boekje waarin Biondi niet alleen ingaat op het instrumentarium, de notatie, de interpretatie daarvan en ongeschreven conventies, maar ook op de invloed van de uitvoeringspraktijk. De (kleinere) orkesten zaten hoger dan nu, terwijl de belangrijkste solisten vooraan op het toneel stonden, zodat de zangers bijna fysiek contact hadden met de instrumentalisten zonder dat een 'moderne regie' hun aandacht van de muziek kon afleiden of de muzikale balans verstoorde.

Één wezenlijk ding ziet Biondi daarbij over het hoofd. Bellini's partituren tonen overduidelijk een grote voorliefde voor langere melodische lijnen met langere legatobogen dan tot dan toe gebruikelijk was. Niet voor niets prees Verdi Bellini om zijn 'melodie lunge, lunge, lunge' en Wagner zou die 'oneindige melodieën' niet alleen overnemen, maar ook toepassen, zelfs tot in het extreme in de tweede en derde akte van Parsifal (o.a. in Kundry's 'Ich sah das Kind' en de Karfreitagszauber).
Juist het gevoel voor die lange melodische lijnen en de daarmee verbonden romantische melancholie ontbreekt bij Biondi, waardoor zijn Capuleti meer dan eens dichter bij Rossini komt te liggen. Natuurlijk kan een overdreven melancholie Bellini's muziek sentimenteel laten overkomen, maar één blik op bijvoorbeeld de partituur van La sonnambula kan iedereen overtuigen dat het hier wel degelijk gaat om een essentieel element. Misschien wil Biondi juist dat sentimentele vermijden, maar 'oneindige' melodieën, lange legatobogen en melancholie blijven inherent aan Bellini's theaterwerken. Dat blijkt hier op de momenten waarop Biondi in zijn trouw aan de partituur effectieve ritardandi en rallentandi toepast, bijvoorbeeld in het slottafereel van het eerste bedrijf, dat niet alleen het overtuigendste deel van de hele opera wordt, maar dat na herhaald beluisteren ook blijft.

Een ander probleem is dat Biondi geen echte operadirigent is, en zeker geen doorknede zangersdirigent. Hij kent de opera vooral van incidentele (barok)werken en met het coachen van zangers voor het romantische repertoire heeft hij zich waarschijnlijk nooit beziggehouden. Dat blijkt hier, maar hoe je ook denkt over zijn aanpak en frasering van de partituur, de klanken die hij aan Europa Galante ontlokt zijn fris en verrassend, en werpen een heel ander muzikaal licht op Bellini's partituur dan wij gewend zijn. Daarbij valt vooral de rol op die hij heeft toebedeeld aan de fortepiano. In hoeverre dat historisch juist is, kan ik niet beoordelen, maar het resultaat klinkt fascinerend.

Biondi's aanpak van de zangers mist echter aandacht voor de vocale kleuring, voor frasering en vooral voor tekstbehandeling. Ik word eentonig, maar als er één operacomponist is bij wie de teksten centraal staan, is het Bellini en het is bekend dat hij zinnen uit libretti eindeloos voor zichzelf kon declameren om de juiste melodie erbij te vinden, zowel op het punt van klank als op het punt van expressie. Die aandacht ontbreekt hier helaas. In het eerste tafereel horen we de tenor Davide Giusti als een mooi slanke lyrische Tebaldo, maar in de eerste strofe van zijn aria tenor accentueert en kleurt hij iedere langere noot op een sterk maatdeel op precies dezelfde wijze. Voor een instrumentalist is die aanpak misschien goed, maar bij een zanger gaat het om steeds andere klanken en steeds andere woorden met ook steeds andere betekenissen. Van dat 'andere' is hier niets te merken en het resultaat is een eentonige, bijna machinale manier van zingen die overigens niet meer de overhand heeft in de tweede strofe. Daar mag een zanger variëren en dat laat Biondi zijn solist ook doen, waarbij Giusti gelukkig genoeg tekstbegrip heeft om in zijn vrijere zang ook tot een betere frasering te komen.

Met een dirigent die niet doorkneed is in het werken met zangers bestaat zeker bij delicate vocale lijnen het gevaar dat zijn solisten te veel aan expressie gaan doen, zeker in de studio, als zij hun emoties niet in het acteren kunnen leggen. Dat kan funest uitpakken. Bel canto is immers niet acteren met de stem, maar de zang zelf met louter muzikale middelen tot expressiemiddel maken en evenals Bartoli in haar opname van Norma wil vooral Vivica Genaux als Romeo dat hier nog wel eens vergeten.
Het probleem begint al met een langzaam vibrato dat mij even deed schrikken; het maakt haar timbre minder strak waardoor Bellini's melodieën moeizaam van de grond komen. Regelmatig wordt dat vibrato prominenter door haar pogingen haar zang met een teveel aan kleuringen en accenten meer 'lading' te geven. Zo lijkt zij in de eerste strofe van 'La tremenda ultrice spada' bijna aanzetten te geven tot voorslagen die net geen voorslagen worden, maar die daardoor wel de indruk van een stevig vibrato versterken.
Veel overtuigender is ook zij in de tweede strofe van haar aria die - geheel in stijl - extra versieringen krijgt waardoor zij dat accentueren van de tekst achterwege kan laten. Haar vibrato is waarschijnlijk een gegeven, maar alle andere punten duiden op een gebrek aan greep op de materie van de kant van de dirigent.

Biondi's gebrek aan ervaring met zowel romantische muziek als het werken met vocalisten werkt echter nog meer door in de Giulietta van Valentina Farcas, een Roemeense lyrische sopraan met een licht timbre die de afgelopen jaren is opgeklommen van een verdienstelijke Blonde in de Entführung en lyrische coloratuurpartijen naar zwaarder repertoire. In haar openingsaria, een van Bellini's dromerigste momenten, presenteert zij zich hier meer als een ongeduldige, vibrerende tiener dan als het romantische meisje dat zij blijkens de tekst is en dat toch ook beter bij de muziek past. Ik zou Farcas graag onder een goede dirigent in het theater horen, maar dan liever in een lichte Donizetti-rol dan in Bellini.

De twee ondersteunende bassen leveren keurige bijdragen en de uitgave is fraai verzorgd, al is in het boekje wel erg bespaard op de lettergrootte. Al met al blijft het muzikaal een bijzonder interessante uitvoering, maar 'echt opera' wordt het niet altijd 'echt Bellini' slechts bij vlagen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links