CD-recensie

 

© Maarten Brandt, februari 2010

 

 

Schönberg: Fünf Orchesterstücke op. 16 (oorspronkelijke versie 1909) - Sechs Orchesterlieder op. 8 - Notturno voor harp, soloviool en strijkorkest.

Bach/Schönberg: Prélude en fuga in Es, BWV 552.

Manuela Uhl (sopraan), Beethoven Orchester Bonn o.l.v. Stefan Blunier.

MDG Gold 937 1584-6 • 64' • (sacd)


Het is hoogst verheugend te zien dat de klinkende nalatenschap van Arnold Schönberg zich bij steeds meer labels in  belangstelling mag verheugen. MDG kwam recentelijk al op de proppen met een luisterrijke opname van Schönbergs pianomuziek door Hardy Rittner - klik hier voor de recensie - en nu is er op hetzelfde merk een productie beschikbaar met orkestraal/vocaal werk, met inbegrip van de fonografische primeur van de  lang verloren gewaande uit 1896 daterende kleinschalige, hoogromantische en strikt tonale 'Notturno' voor harp, soloviool en strijkorkest. Laatstgenoemd werk, in ons land in oktober 2002 voor het eerst gespeeld door het Noord Nederlands Orkest onder leiding van Alexander Liebreich, wijst niet alleen vooruit naar Verklärte Nacht (1899, de Notturno is dus drie jaar eerder ontstaan) maar herinnert ook aan de vroege Richard Strauss. Het is een 'Lied ohne Worte' dat in 2001 werd gepubliceerd, een oorstrelend niemendalletje van ruim drie minuten dat eventueel ook heel goed uit de soundtrack van de beroemde Spielberg-film Schindler's List afkomstig had kunnen zijn.

Magisch

Heel bijzonder aan deze productie is dat het Beethoven Orchester Bonn tekent voor de oerversie uit 1909 van de Fünf Orchesterstücke, temeer ook daar bijvoorbeeld het Koninklijk Concertgebouworkest onder Riccardo Chailly (Decca), anders dan men van zo een groot orkest zou verwachten, voor de qua bezetting sterk gereduceerde 1949-editie kiest. Wie beide uitvoeringen - afgezien van dit detail - met elkaar vergelijkt hoort een wereld van verschil. Chailly zoekt het in scherpe contrasten in de snelle stukken, de nummers 1 en 4, waar Blunier en zijn Bonnse troepen juist voorgaan in een in aanleg nogal soft focus-achtige benadering van deze weerbarstige materie. Hierdoor is het overrompelende elan waar deze muziek het van moet hebben - ik denk speciaal aan Vorgefühle -  wat naar het tweede plan verschoven. Chailly daarentegen heeft weer minder op met de onderhuidse geheimzinnigheid van het derde stuk, Farben, dat ik sedert Rattle (EMI, die ook voor de 1909-versie opteert) nog niet zo overtuigend uit de luidsprekers heb horen komen als via deze schijf, iets waar zeker de weldadig rustige ambiance van deze superaudio-opname het nodige toe bijdraagt. Wat Blunier en zijn orkest hier in praktijk brengen is precies wat Schönberg in de partituur voorschrijft: "Der Wechsel der Akkorde hat so sacht zu geschehen, dass gar keine Betonung der einsetzenden Instrumente sich bemerkbar macht, so dass er lediglich durch die andere Farbe auffällt." Het resultaat komt niet minder dan magisch over, waarbij het orkest als herkenbaar medium voor deze noten haast anoniem wordt en, sterker nog: ook en vooral inzichtelijk wordt gemaakt waarom juist dit enerverende brok muziek zo tot de verbeelding heeft gesproken van de pioniers op het gebied van het elektronische componeren.

Klankweelde

Ook de combinatie met de - mede vanwege de omvangrijke orkestbezetting - weinig gehoorde Sechs Lieder op. 8 (1903-1905) maakt deze cd tot een begerenswaardig geheel. Want de muziek, die op een hoogste originele wijze een brug laat tussen  de late Wagner en de stijl die Schönberg even later in zijn monumentale Gurre-Lieder zou gaan hanteren, zal menigeen aanspreken. Daarbij: Manuela Uhl beschikt over een dijk van een stem. Zodoende is zij niet alleen in staat aan alle extatische uitersten adequaat het hoofd te bieden, maar ook om de meer ingetogen lyriek overtuigend voor het voetlicht te krijgen. Natuurlijk blijft de vertolking door Anja Silja met de Wiener Philharmoniker onder Von Dohnáanyi  uit 1981 (Decca) een verhaal apart, maar de opname van Dabringhaus klinkt bij vlagen nog mooier en, ook al is het Beethoven Orchester Bonn geen Wiener Philharmoniker, hun affiniteit met de klankweelde van deze muziek is hoogst opmerkelijk.

Het minst deed mij Schönbergs Bach-bewerking van Prélude en fuga in Es, BWV 552. Dat ligt bepaald niet aan de uitvoering, maar veeleer aan Schönberg zelf die van het origineel wel een heel groteske zaak heeft gemaakt, waarin de weelde van zijn vroege tonale en eerste atonale orkestwerken het veld heeft moeten ruimen voor een soort bombast die - maar dat is de mening van schrijver dezes - niet alleen niet meer van deze tijd is, maar au fond ook toen (we schrijven 1922) al achterhaald was. Resumerend, een in menig opzicht fascinerende Schönberg-cd met als opvallende omissie in het boekje het ontbreken van de vermelding dat van op. 16 de oorspronkelijke versie werd opgenomen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links