CD-recensie
© Maarten Brandt, april 2009
|
||
Schnittke: Symfonie
nr. 9 Raskatov: 'Nunc dimittis' in memoriam Alfred Schnittke. Elena Vassilieva (mezzosopraan), Hilliard Ensemble en Dresdner Philharmonie o.l.v. Dennis Russell Davies. ECM 2025 • 52' • Naast Dmitri Sjostakovitsj is het zonder twijfel zijn Russische collega Alfred Schnittke (1934-1998) geweest die een van de meest substantiële bijdragen heeft geleverd aan de 20ste-eeuwse symfonie. Hij schreef er, de tijdens zijn conservatoriumtijd gecomponeerde maar vrij recentelijk boven water gekomen Nulde symfonie (1957) meegerekend, maar liefst tien. Stond die Nulde nog geheel onder invloed van Sjostakovitsj, in zijn officiële, in 1969 begonnen en in 1972 gereedgekomen bonte Eerste symfonie is dat totaal anders. Daarin is sprake van een kwistig gebruik van allerhande citaten uit de muziek uit heden en verleden, variërende van Haydns Abschiedssinfonie tot en met de incorporatie van een heuse en uitvoerige Jazzimprovisatie, plus het opkomen en verdwijnen van de dirigent terwijl de uitvoering al respectievelijk nog in volle gang is/was. De stijl, die verwant is te noemen aan die van uiteenlopende componisten als Charles Ives, Luciano Berio en Bernd Alois Zimmermann werd door Schnittke zelf polystilisme genoemd. Niet alleen in zijn symfonieën, maar tevens in tal van andere composities wordt dit door hem toegepast, zoals bijvoorbeeld in zijn diverse concerti grossi voor diverse instrumenten en zijn bekende 'Moz-Art à la Haydn' voor twee violen en kamerorkest (1977). Debat In feite kan het symfonische oeuvre van Schnittke als een intrigerend in uiteenlopende orkestrale composities omgesmeed debat met deze qua origine klassieke verworvenheid worden opgevat. Dat blijkt ook uit de Tweede symfonie 'Sankt Florian' (1979) waarin de maker afkoerst op een synthese van de opbouw van de mis en die van de symfonie en daarin bovendien een eerbetoon aan een van zijn grote idolen, Anton Bruckner, aan de orde stelt. In de Derde en - deels vocale - Vierde symfonie (1981 en 1983), waarin de dialoog wordt aangegaan met een expressionisme in de geest van Berg en Hartmann respectievelijk de muziek uit de Russisch Orthodoxe kerk, gaat dit debat verder om tenslotte uit te monden in zijn onverhuld Mahleriaanse en veelal buitengewoon explosieve Concerto grosso nr. 4 - symfonie nr. 5 die werd geschreven in opdracht van het Koninklijk Concertgebouworkest ter gelegenheid van hun eeuwfeest in 1988. In de tussen 1992 en 1994 ontstane Zesde, Zevende en de aan dirigent Gennadi Rozhdesvenski opgedragen Achtste symfonie wordt niet alleen het orkestrale landschap kaler maar de toon bovendien introspectiever. Reconstructie En dit laatste brengt ons bij de Negende symfonie die slechts in een moeilijk leesbaar uit 53 vellen bestaand handschrift is overgeleverd. De weduwe van de componist, Irina Schnittke, heeft alles in het werk gesteld om tot een adequate reconstructie van het ontwerp te komen. Ze heeft daarvoor eerst de Russische componist en boezemvriend van Schnittke, Nikolai Korndorf (1947-2001), benaderd. Deze stemde toe maar stierf niet lang daarna tengevolge van een hersentumor. Vervolgens richtte Irina haar verzoek aan Alexander Raskatov (1953), een van de belangrijkste Russische muziekvinders van het post-Schnittke tijdperk. Raskatov heeft zich met een bewonderenswaardige ijver van zijn taak gekweten door zich voor de volle honderd procent aan Schnittkes doorgaans moeilijk te ontcijferen aanwijzingen te houden en er niets bij te componeren. Met andere woorden, de situatie waarin Schnittkes Negende symfonie zich na diens dood bevond kan dus in de verste verte niet worden vergeleken met die van Mahlers Tiende symfonie, aangezien het manuscript van laatstgenoemde (om het zacht uit te drukken) verre van compleet was en dat van Schnittke wel (met inbegrip van de orkestratie die drievoudig hout, vier hoorns, drie trompetten, drie trombones, tuba, pauken, drie slagwerkers en het voor Schnittke zo karakteristieke klavecimbel omvat). Driedelige caleidoscoop Het werk telt drie delen, waarvan het openingsdeel geen tempo-opschrift draagt, maar door Raskatov van de aanduiding andante is voorzien. Dit eerste, en met zijn speelduur van bijna 20 minuten, langste deel wordt gevolgd door achtereenvolgens een moderato en een afsluitend scherzoachtig presto van elk ruim acht minuten. Het geheel wordt dus geschraagd door een toename in tempo, maar het materiaal waarop het is gebaseerd staat in elk van de drie delen centraal. De indruk die dan ook resteert is die van een driedelige caleidoscoop waarbinnen de uitgangspunten op een telkens andere wijze worden gepresenteerd. Veelal overheerst een dor klankgemiddelde, enigszins vergelijkbaar met dat van de Zesde symfonie, maar dan wel in een meer geïntensiveerde graad. Daaraan doet het feit dat het eerste deel met een soort Mahleriaanse strijkerscantilene begint geen afbreuk. De harmonieën zijn over de totale linie dissonerend. Opvallend is onder meer een dalend motief dat voor het eerst in de eerste violen optreedt en een sterke verwantschap vertoont met een gegeven uit het korte tweede deel uit Sjostakovitsj' Vierde symfonie, die - toeval of niet - qua dissonerend idioom als de meest grensverleggende symfonie van diens hand kan worden beschouwd. De wijze echter waarop dit motief gaande het verloop meer en meer in de textuur wordt verweven, ook in andere instrumenten is vervat en bovendien tevens harmonisch wordt gebruikt, doet nauwelijks aan dat van Schnittkes grote voorbeeld denken. Eerder treden associaties op met de late Nielsen, Ives (Robert Browning overture), maar ook Schönberg. Een ander opmerkelijk fenomeen is de bijna tonale afsluiting van de delen 1 en 2 en de duidelijk atonale beëindiging van het presto, waardoor de symfonie uitklinkt met een onmiskenbaar vraagteken en de vraag rijst of Schnittke eventueel toch nog met de gedachte heeft gespeeld er een vierde deel achter aan te componeren. Daar staat tegenover dat de Zevende symfonie ook driedelig is en met een snel - zij het wel aanmerkelijk langer - gedeelte wordt afgerond. Verbluffende eenheid Hoe het ook zij, het idee van Raskatov op Schnittkes Negende symfonie zijn eigen ter nagedachtenis aan de componist bedoelde Nunc dimittis (2007) te laten volgen is zeker toe te juichen. Temeer ook omdat dit werk voor mezzosopraan, een uit vier stemmen samengesteld vocaal ensemble en orkest stoelt op poëzie van Starets Siluan en Joseph Brodsky die Schnittke zeer ter harte ging. Vooral die prachtige versregels van Brodsky (1940-1996) na vele ontberingen in de Sovjet Unie (waaronder vijf jaar dwangarbeid wegens - volgens de Sovjet machthebbers - 'sociaal parasiterend gedrag') naar het westen uitweek en in New York zijn laatste adem uitblies, passen als een handschoen om niet alleen Raskatovs Nunc dimittis maar vormen ook een ideale aanvulling op Schnittkes Negende: "Lichtmess Er ging, um zu sterben. Er öffnete langsam die Tür mit der Hand und ging nicht hinaus in das lebende Land. Er ging in die taubstummen Gründe des Todes im schwankenden Reiche, entbehrt seines Bodens. Die Zeit war verstummt, der Bedeutung beraubt. Das Licht ging nicht aus. Und der Pfad wurde breiter." (Duitse vertaling: Melitta Neumann) Die "wankelende rijken zonder bodem" dat is precies de indruk die de muziek in Schnittkes Negende op de toehoorder achterlaat. Hoewel Raskatovs stijl verschilt van die van Schnittke, delen beide werken de montageachtige opzet met elkaar. Het klankbeeld is bij Raskatov echter veel opener en transparanter, en de inslag van de op en top vertgeestelijkte muziek heeft veel weg van een voorbeeldig uitgebalanceerd ritueel dat tot oogmerk heeft de overgang van de ene naar de andere dimensie te begeleiden. Schnittkes symfonische testament, waarin de gang door een merkwaardig, nauwelijks te omschrijven niemandsland lijkt te zijn belichaamd fungeert in deze met zoveel woorden als voorspel tot dat ritueel. Over de uitvoering van beide werken, die om het even hoe men er ook tegenaan kijkt, een verbluffende eenheid opleveren, kan slechts de loftrompet worden gestoken. Niet in de laatste plaats ook door het 'stimmliche' aandeel van Elena Vassilieva en dat van het uit David James (countertenor), Steven Harrold (tenor), Rogers Covey-Crump (tenor) en Gordon Jones (bariton) samengestelde Hilliard Ensemble. Daarbij excelleert de Dresdner Philharmonie onder Russel Davies in zeer geconcentreerd en van onverschillig welke opsmuk gevrijwaard gebleven zijnd spel. Opname en presentatie (bestaande uit een interview met Raskatov en een lezenswaardig essay van Helmut Peters over het ontstaan van Schnittkes manuscript) zijn voortreffelijk, zoals we dit al sedert jaar en dag van ECM zijn gewend. index | ||