|
CD-recensie
© Maarten Brandt, juli 2024
|
Mahler: Symfonie nr. 9 in D (op authentieke instrumenten)
Mahler Academy Orchestra o.l.v. Philipp von Steinaecker
Alpha 1057 • 82' •
Opname: sept. 2022, Gustav Mahler-Saal, Kulturzentrum Toblach/Dobbiaco (I)
|
|
|
Als er een werk is dat ondubbelzinnig wordt geschraagd door een houding van een aperte afkeer ten aanzien van het doen van om het even welke concessie in de richting van zelfs ook maar het begin van het behaaglijke is het wel Mahlers Negende symfonie . In die zin kan dit stuk op één lijn worden geplaatst met bijvoorbeeld Beethovens meest grensverleggende compositie voor vier strijkinstrumenten, zijn opus 131. Dit lijkt een vreemde constatering in een tijd waarin Mahlers klinkende nalatenschap dermate populair is dat zij zeer hoog prijkt op de muzikale hitlijsten van het klassieke segment. Van het symfonische oeuvre van de Boheems/Oostenrijkse meester bestaan inmiddels zoveel opnamen dat het aantal amper meer is bij te houden. En dit geldt niet minder nadrukkelijk voor de Negende symfonie die bijna een zelfde lot is beschoren als bijvoorbeeld Stravinsky's Sacre . Wel te verstaan dat geen orkest zijn hand er meer voor om draait en de muziek als gevolg hiervan zo gemeengoed is geworden dat we ternauwernood meer in staat zijn het omverwerpende, het schokkende, het ontluisterende en ontregelende ervan te kunnen ervaren. Is het aantal opnamen al van astronomische omvang, dit geldt in niet mindere mate voor de talrijke uitvoeringen die men via YouTube kan zien en beluisteren. Bernard Haitink mag dan wel hebben opgemerkt dat we zuinig moeten zijn op een werk als Mahlers Negende – waarbij zij opgemerkt dat hij, met alle respect, zelf niet het goede voorbeeld gaf, door deze partituur telkens weer op de lessenaar te leggen – en dat het ondergaan van deze zwanenzang een uniek evenement moet blijven. Waarmee hij bedoelde te zeggen dat alleen op die wijze de wezenlijke inhoud van dit stuk tegen erosie zou kunnen worden beschermd, met als uitkomst dat de muziekliefhebber in staat wordt gesteld het tijdloos actuele van dit grandioze monument te kunnen ondergaan.
‘Symfonische fragmentatiebom'
Wat dat laatste betreft, dat beleven van het tijdloos actuele van Mahlers Negende , daarvoor moet men nog steeds teruggaan naar 1938, het jaar waarin de eerste commerciële opname van dit werk live werd vereeuwigd door de Wiener Philharmoniker onder leiding van een van Mahlers vrienden en toeverlaten Bruno Walter (EMI). Dezelfde Walter en hetzelfde orkest die op 26 juni 1912 voor de vuurdoop tekenden. Wie die uitvoering – N.B. pal voor ‘der Anschluss' vastgelegd! – weet niet wat hij of zij hoort. Hoe dan ook een muziek die de belichaming is van een ‘symfonische fragmentatiebom', een klanktaal waarin onder andere Bergs Drei Orchesterstücke worden aangekondigd en dus de geest van het expressionisme ondubbelzinnig duidelijk aanwezig is. Zeker, technisch is het spel van de Wiener lang niet altijd even perfect. Maar, wat doet dat ertoe? Want – hoe paradoxaal het ook moge klinken – het ontstellende karakter van deze muziek komt ongemeen direct op ons over, een feit waar de ouderdom van de opname ook anno 2024 geenszins ook maar enige afbreuk aan doet, integendeel. Walters tweede opname uit het begin van de jaren zestig (Sony) mag dan nog zo worden geroemd (ook al omdat het de eerste stereo-vastlegging was) en het spel van het Columbia Symphony Orchestra is naar uiterlijke technische maatstaven natuurlijk aanzienlijk beter dan destijds in de Oostenrijkse hoofdstad; de muziek heeft in termen van ongebreidelde expressie en weerbarstigheid duidelijk aan kracht ingeboet. Wat bij mij onherroepelijk tot de vraag leidde hoe het zou zijn een visie op Mahlers zwanenzang te horen in de geest van 1938, maar dan opgetekend met de registratiemogelijkheden van tegenwoordig. Een visie dus, gespeend van onverschillig welke geliktheid en ‘Pultvirtuositeit', maar waarbij niets wordt toegedekt, elke zweem van al dan niet vals sentiment met strikte hand wordt geweerd en de muziek is al haar naaktheid tot leven komt. Dus zonder ook maar enig compromis. Waarin dus de ziel van het geheel in al haar ongerept- en ongenaakbaarheid wordt getoond, zonder poespas en ego-gericht effectbejag.
Wedstrijd
Dat klinkt allemaal eenvoudig, maar dat is het niet, geconditioneerd als we zijn, weer met alle respect, door de Haitinks, Bernsteins, Solti's, Abbado's, Rattle's en Dudamels. En dan vergeet ik nog een heleboel op zich boeiende dirigenten. Maar de indruk die inmiddels is ontstaan is die van een wedstrijd. Hoe kan het allemaal nog dramatischer of wellicht cosmetischer? Of juist nog meer turbo of sneller dan wel langzamer? waarbij zij aangetekend dat tempi op zich weinig tot niets zeggen. Walters tweede opname, om even dicht bij huis te blijven, is niet indrukwekkender omdat deze ongeveer tien minuten langer duurt dan zijn eerste met een lengte van ca. zeventig minuten. Dergelijke zaken zeggen niets over de intensiteit van een uitvoering (dan wel het ontbreken daarvan).
Toch gaat met bovenstaande gloednieuwe opname die lang gekoesterde wens in vervulling. En dat niet alleen vanwege de omstandigheid dat er op authentieke instrumenten wordt gespeeld, ook al vormt dit een niet te verwaarlozen aspect binnen het geheel, door het Mahler Academy Orchestra onder supervisie van Philipp von Steinaecker, een dirigent die voor mij tot op heden volstrekt onbekend was. Hoe onterecht dat is blijkt uit deze fenomenale productie waarvan het feit dat er op een historisch instrumentarium wordt gemusiceerd niets van doen heeft met de zoveelste claim op het authentieke in de betekenis van interessant-doenerij, want niets is minder waar.
Openbaring
Aan de totstandkoming van deze grandioze en in het kader van het ‘Originalklang Project bewaarheid geworden uitvoering is een lange periode van grondig wetenschappelijk onderzoek vooraf gegaan. Namelijk naar de instrumenten die Mahler zelf gebruikte en waarvoor hij dus zijn muziek schreef. Het zijn met name de blazers die wezenlijk verschillen van de exemplaren die bij de moderne orkesten worden gebruikt. Verschillen op het gebied van bijvoorbeeld klankkarakter, dynamisch bereik en stemming. Waaruit volgt dat deze op een andere manier worden bespeeld dan men doorgaans is gewend, iets wat een duidelijke training vereist. En dan zijn er de strijkers die in Mahlers tijd van darmsnaren waren voorzien. Trouwens de componist hield zich als artistiek leider van de Wiener Hofoper bepaald niet afzijdig van het reilen en zeilen van het orkest van deze instelling. Sterker nog: hij had een geduchte vinger in de pap bij de aanschaf van nieuwe instrumenten. Hieruit alleen al blijkt zonneklaar dat hem een speciaal klankideaal voor ogen stond dat behoorlijk afwijkt van wat heden ten dage bij vertolkingen van zijn muziek gebruikelijk is en waarbij het bovendien zo is dat de eisen die de componist stelt met behulp van het huidige instrumentarium gemakkelijker (misschien wel te gemakkelijk) zijn te realiseren dan op dat van zijn tijd. Dat dit alles tevens consequenties heeft voor de dynamische verhoudingen, mag geen verbazing wekken. Vaak beklijft de indruk dat Mahler zich van een al fresco benadering bedient, maar deze lezing van de Negende bewerkstelligt eerder een omgekeerde impressie. Sommige details die in de gangbare uitvoeringen luid klinken, klinken onder Steinaecker juist zachter, intiemer. Dit terwijl ook het tegenovergestelde voorkomt en bepaalde stemmen zijn uitgelicht waarvan men zich voorheen amper tot niet bewust was. Alleen dat al werkt als een immense openbaring en leidt ertoe dat een ieder die deze cd afspeelt tot een uiterst geconcentreerde luisterhouding wordt aangezet. Opeens wordt je je van het feit bewust dat Mahler – zij het intuïtief en waarschijnlijk onbewust – een voorschot nam op de fenomenen van ‘Haupt- und Nebenstimmen' zoals we die in de orkestpartituren van de Tweede Weense School tegenkomen, waarbij nog zij aangetekend dat Mahler een van degenen was die achter Schönberg stond, ook al kende hij grensverleggende werken als diens Fünf Orchesterstücke en Erwartung niet, omdat deze pas na zijn dood hun primeur beleefden.
Innerlijke verscheurdheid
Uit alles komt onomstotelijk naar voren dat Steinaecker met topmusici werkt die zich met een engelengeduld op de partituur van Mahlers laatst voltooide symfonie hebben geworpen. De leden in kwestie, variërend van gevorderde studenten tot en met leden afkomstig uit orkesten van alle windstreken, waaronder ook ‘ons' Concertgebouworkest. Het onbetwiste voordeel van deze samenstelling is dat er een ensemble is ontstaan zonder een vastgeroeste traditie, waardoor er echt een ongehoorde vertolking van Mahlers Negende is ontstaan, een werk dat men hierdoor echt als nieuw ervaart. Het is dan ook mede dankzij deze ‘polyfonie van nationaliteiten' dat ook de muzikale polyfonie zo imposant gestalte krijgt. En er ook, het overwinnen van allerhande technische details ten spijt, een vrijheid in het musiceren bestaat die in Mahlers werk zonder precedent is. Ronduit schrijnend is het om bij vlagen te horen hoe genadeloos de stemmen binnen het klankweefsel tegen elkaar aanschuren. Opeens horen we weer dat deze symfonie niet zozeer een staaltje van orkestrale virtuositeit is, maar een getuigenis van de extreemst denkbare innerlijke verscheurdheid waarin alles dat ook maar bij benadering naar het mooie en bekoorlijke zweemt schittert door afwezigheid.
Spinrag
Ook over de omgang met het vibrato en het gebruik van portamenti is zeer goed nagedacht, waarmee de belachelijke opvatting van Sir Roger Norrington dat Mahler geen vibrato zou toestaan in één klap van tafel kan worden geveegd (Norringtons uitvoering van de Negende – Hännsler Classic - is dan ook alleen al door het consequent uitbannen van vibrato, waarbij hij zich abusievelijk beroept op de eerste Walter-opname*, niet meer dan louter een karikatuur). De opening van het eerste deel biedt hiervan een sterk tot de verbeelding sprekend voorbeeld. Het is daarbij geen geheim dat Steinaecker veel naar historische opnamen heeft geluisterd van musici die Mahler nog hebben gekend zodat hier sprake is van een authenticiteit die allesbehalve louter theoretisch is. Prachtig is ook de grimassentrekkende allure van de Ländler waarvan de sardonische inslag tot in de kern raak is getroffen, om nog maar te zwijgen over de ziedende chaos tijdens het slot van de Rondo Burleske. Matthijs Vermeulen schrijft in een van zijn essays over het einde van het adagio het volgende: “Gedurende het slotdeel wordt het coloriet ruig en rul, als haren die te berge rijzen, als een huivering over de huid, en, hoe meer de eindstilte nadert, zijïg en rafelig als spinrag.” Dat is precies wat het sublieme Mahler Academy Orchestra onder Steinaecker hier laat horen. Die glans die in de meeste andere uitvoeringen van die slotepisode het zicht ontneemt op die bijkans onherbergzame leegte, ontbreekt nu eens volledig en brengt ons bij de onontkoombare waarheid waar deze aangrijpende muziek door het bijna niets op die plek van getuigt. Een waarheid voorbij categorieën. Tenslotte is de opnamekwaliteit geheel met het superieure artistieke eindresultaat in overeenstemming en dus evenzeer om door een ringetje te halen. Steinaecker cum suis laten het overigens niet bij de Negende en nemen nu de Vijfde symfonie onder handen. Daarmee komt het gezelschap ook naar het Amsterdamse Concertgebouw en wel op 12 september. Dit als een soort opmaat tot het Mahlerfeest van 2025. Om niet te missen!
__________________
*) Het vibrato is in de oude Walter-opname weliswaar veel geringer dan tegenwoordig. Maar het gaat beslist te ver te beweren dat de uitvoering over de gehele linie is te typeren als non-vibrato.
|
|