CD-recensie
© Maarten Brandt, mei 2011
|
||
Mahler: Symfonie nr. 2 in c Kate Royal (sopraan), Magdalena Kozená (mezzosopraan), Rundfunkchor Berlin, EMI Classics 6 47363 2 • 86' • (2 cd's)
Van meet af aan heeft de Berliner Philharmoniker, zij het meer via de wegen der geleidelijkheid dan bijvoorbeeld het Koninklijk Concertgebouworkest, zich uiteindelijk ontwikkeld tot een even vooraanstaand Mahlerensemble als het KCO. De grote confrontatie tussen dit fameuze gezelschap en de immense symfonieën van de Oostenrijkse meester begon in de jaren zestig van de vorige eeuw met onder meer een veel geroemde EMI-registratie van de Negende onder Sir John Barbirolli. Dezelfde dirigent onder wie dit orkest tevens spraakmakende – en inmiddels op het label Testament verkrijgbare – vertolkingen gaf van Mahlers Tweede, Derde en Zesde symfonie. Daarna was het even stil op het Mahlerfront te Berlijn, totdat Herbert von Karajan zich over de Oostenrijkse symfonicus begon te ontfermen en de symfonieen 4,5,6 en 9 voor DG aan het vinyl toevertrouwde alsmede Das Lied von der Erde, de Kindertoten- en Rückertlieder. De Negende nam hij zelfs tweemaal op, de eerste keer in een studiovastlegging in 1981 en vervolgens in een live-opname van één jaar later waarvoor de superlatieven nog steeds tekort schieten en er een sonoriteit aan het orkest werd ontlokt, waarvan men zich wel eens heeft afgevraagd of dit een opnametechnische truc was. Zo’n zilverachtige en toch volbloedig warme klank bij de strijkers, een geluid van een dermate optimale buigzaamheid en plasticiteit, dát kon niet bestaan. Totdat de realiteit in de zaal uitwees dat niets ook maar bij benadering bleek te zijn gefaked. Ook Karajans opvolger, Claudio Abbado, heeft zich in Mahler niet onbetuigd gelaten en Bernard Haitink al evenmin, die voor Philips een tweede complete cyclus met de Berliner begon die evenwel omwille van commerciële redenen de eindstreep niet haalde. Bovenstaande opname van Mahlers Tweede symfonie, de derde met de Berliner Philharmoniker naast die onder Barbirolli en Haitink, berust op concerten die eind oktober 2010 in de Philharmonie te Berlijn plaatsvonden. Het betreft hier de tweede registratie van dit werk onder Rattle, die de symfonie al eerder voor EMI vereeuwigde, namelijk in 1986 met het City of Birmingham Symphony Orchestra waarover hij toen de scepter zwaaide. Hoewel de tempi niet noemenswaardige afwijken – Rattle staat onverminderd een breed ademende visie op Mahlers Tweede voor – is er wel een wereld van verschil. Klonk het openingsdeel in de oudere opname veelal erg verbrokkeld, in 2010 verstond Rattle op en top de kunst alles op zijn plaats te laten vallen onder een spanningsboog die geen knik vertoont. En dan natuurlijk de glanzende perfectie van de musici uit Berlijn (de bezoekers aan de concerten die Rattle en de Berliner onlangs in Amsterdam met onder andere de Derde van Mahler gaven hebben zelf kunnen vaststellen dat dit keurmerk nog steeds geldt. En hoe!), waartegen die in Birmingham toch verbleken. Een perfectie, dat zij tevens toegegeven, die neigt naar een zekere geliktheid, omdat werkelijk niets aan het toeval is overgelaten. Elk effect is tot op de vierkante millimeter nauwkeurig berekend. Daar staat weer tegenover dat de effecten zo schitterend uit de luidsprekers komen – dit is ook qua weergavetechniek een productie uit EMI’s topklassement, daarover geen misverstand! – dat je je toch gewonnen geeft en van begin tot eind geboeid blijft. Ook treden er tal van orkestrale details aan het licht waarvan men het bestaan niet vermoedde. Neem bijvoorbeeld de stijgende kwart in de contrabassen vlak na de explosieve aanhef van de finale; ik kan me niet herinneren dit ooit suggestiever te hebben gehoord. En zo wemelt het van dergelijke momenten die van een instrumentale brille zijn waardoor vriend en vijand van deze benadering meteen worden ingepakt. Om nog even bij het fenomeen geliktheid te blijven, ook de Tweede Mahler onder Jansons (RCO live) hoort onomstotelijk in die categorie thuis, alleen daar gaat het om een gewone geliktheid, ook al omdat het KCO met alle respect overigens, toch net niet in de topcategorie thuishoort van de Berliner die, inzake het naadloos combineren van ritmische precisie, een grenzeloze kneedbaarheid binnen onverschillig welke dynamische uitersten (en dat zijn er wat in deze symfonie) alsmede het bewerkstelligen van een iriserende gloed alle andere orkesten – althans zeker in deze opname – ver achter zich laten. Iets anders is, en dat is een kwestie van smaak, dat men soms meer scherpte en weerbarstigheid zou wensen en een zekere ongereptheid. Eigenschappen die bijdragen tot het overbrengen van het expressionistische karakter ‘avant la lettre’ van Mahlers Tweede, maar die hier ontbreken en waardoor de muziek als het ware bijna ‘te mooi’ wordt ‘om waar te zijn’. Een vergelijking met de nog steeds in hun soort onovertroffen vertolkingen met het Philharmonia Orchestra onder Klemperer (EMI) en het London Symphony Orchestra onder Solti (Decca, ook opnametechnisch nog steeds een sensatie)) uit de jaren zestig van de vorige eeuw, maakt dit op slag duidelijk. Trouwens, ook de eerste Haitink-vastlegging uit 1968 (Philips) is en blijft een waar collectors-item, mede dankzij het vocale aandeel van Elly Ameling en Aafje Heynis. En als het over scherpte in combinatie met ironie gaat, waarbij ik speciaal denk aan het derde deel, het op het Wunderhornlied Des Antonius von Padua Fischpredigt gebaseerde scherzo, zijn tevens Chailly en het KCO (Decca) geduchte concurrenten. Dit alles neemt niet weg dat Rattle in Berlijn ook over schitterende vocale krachten kon beschikken. De warmte in het timbre van Kozená in het Urlicht deed me af en toe zelfs even aan Heynis denken, terwijl de wijze waarop beide solisten in de finale opereren alle bewondering verdient, wat tevens opgaat voor het door Simon Halsey ingestudeerde Rundfunkchor Berlin, dat zowel in de uiterst zachte passages als het alles omverwerpende slot de sterren van de hemel zingt. index |
||