|
CD-recensie
© Maarten Brandt, maart 2013
|
Lutoslawski: Mala Suita - Celloconcert - Grave (voor cello en strijkorkest) - Symfonie nr. 2
Paul Watkins (cello), BBC Symphony Orchestra o.l.v. Edward Gardner
Chandos CHSA 5106 •70' • (sacd)
Er zijn niet veel componisten op basis van wier werk het mogelijk is een avond te programmeren met alleen zijn muziek en dit op een wijze die voldoende afwisseling biedt. De Poolse muziekvinder Witold Lutoslawski (1913-1994) valt echter wel binnen deze categorie, en dat alleen al maakt hem tot een componist van zeer groot formaat. Niet zonder reden staat hij dan ook niet alleen te boek als de nestor der Poolse avant-garde maar ook als de classicus in deze.
Dit alles speelde me door het hoofd tijdens het beluisteren van bovenstaande cd, de vierde aflevering in de reeks die het kwaliteitslabel Chandos wijdt aan de klinkende nalatenschap van Lutoslawski en waarbij een geheel de revue passeert waarbinnen de diverse stijlperioden van diens muziek op uiterst smaakvolle wijze zijn belicht. Inderdaad een zeer geslaagd concertprogramma waardig, omdat men aan de hand daarvan in a nutshell een prima beeld krijgt van Lutoslawski's creatieve ontwikkeling. En dit ook nog eens op een manier die zowel vriend als vijand van de 20 ste eeuwse muziek zal aanspreken, zodat deze uitgave als een voorbeeldige introductie kan dienen tot die muziek in het algemeen en het werk van de fameuze Lutoslawski in het bijzonder.
Uitgekiende instrumentatie
Als ouverture fungeert de met een enorme veerkracht door Gardner cum suis gespeelde Mala Suita - ook wel Little Suite genoemd - stammend uit 1950, toen Polen niet alleen geografisch maar bovenal cultureel helemaal tot het gebied achter het ijzeren gordijn behoorde en de spreekwoordelijke 'Poolse dooi' nog niet echt was doorgebroken. Maar wie daarom meent met slappe muziek te worden geconfronteerd die van A tot Z is doordesemd van het door de toenmalige communisten gepropageerde socialistische realisme, heeft het mis. Niet zelden wordt men aan Bartók herinnerd en dit niet alleen omdat er ergens een bijna letterlijk citaat uit diens Concert voor Orkest klinkt. Daarbij was deze Hongaarse en door Lutoslawski - schepper van het enige Concert voor orkest (1954) dat de vergelijking met het gelijknamige werk uit 1945 van Bartók ruimschoots kan doorstaan - ultiem bewonderde componist nu niet echt bijster geliefd bij totalitaire regimes van onverschillig welke signatuur, de linkse niet uitgezonderd. Wat trouwens al meteen opvalt, is de uitgekiende instrumentatie, op zich overigens een kenmerk dat voor al Lutoslawski's orkestrale werken, om het even uit welke periode die stammen, opgaat.
Athematiek
De tweede scheppingsfase van Lutoslawski is ook de meest revolutionaire. En dan hebben we het over de jaren zestig en - in iets mindere mate - zeventig van de vorige eeuw. Toen zagen baanbrekende stukken het licht als Jeux Vénitiens (1961), de 'Trois Poèmes d'Henri Michaux' voor koor en orkest (1963) het aan het LaSalle Quartet opgedragen Strijkkwartet (1964), het voor Sir Peter Pears en het Aldeburgh Festival geschreven 'Paroles Tissees' voor tenor en kamerorkest (1965), de Tweede symfonie (1966/67), Livre pour orchestre (1968) en het voor Mstislav Rostropovitsj vervaardigde Celloconcert (1970). In al deze werken maakt de componist op een non-seriële maar wel strikt atonale wijze gebruik van het totale chromatische scala, waarbij de hiërarchie tussen het horizontale en verticale verloop totaal is opgeheven en voorts athematiek over de gehele linie bepalend is. In de Tweede symfonie, naast het Strijkkwartet en de Trois Poèmes een van Lutoslawski's meest radicale en compromisloze werken, gaat hij daarin het verst. Deze symfonie ontstond in eerste aanzet in opdracht van het festival 'Das neue Werk' in Hamburg, maar de componist slaagde er niet in de partituur op tijd te voltooien. Slechts het tweede en van de titel Direct voorziene deel was gereed en werd in oktober 1966 door NDR Sinfonieorchester onder leiding van Pierre Boulez ten doop gehouden. Negen maanden later dirigeerde de componist zelf bij het orkest van de Poolse omroep in Warschau het integrale en uit twee onlosmakelijk met elkaar verbonden delen bestaande werk.
Klankstuk
De benaming 'symfonie' dient in het geval van Lutoslawski's Tweede letterlijk te worden opgevat, wel te verstaan als 'klankstuk' en niet als zijnde betrokken op het genre zoals dat in de achttiende eeuw is ontstaan en waarvan Haydn als de oervader kan worden beschouwd. Nogmaals, alles wat ook maar bij benadering tendeert in de richting van thematische ontwikkelingen, schittert in dit enerverende en om en nabij een half uur durende brok muziek door afwezigheid. De samenhang die niettemin manifest is wordt onder andere bewerkstelligd door het gegeven waarmee het stuk gelijk de deur in huis valt: een uit achtereenvolgens een stijgende grote secunde en dalende reine kwint samengesteld motief, dat niet alleen gaande het verloop hier en daar terugkeert, maar tevens tijdens het bijna slot (dan het eerste interval, zij het in omkering dus als none) terugkeert.
Gecontroleerde aleatoriek
In haar complete gedaante wordt het tweede deel ( Direct ) van de symfonie vooraf gegaan door het openingsdeel Hésitant (letterlijk: 'aarzelend'), wat er dus later bij is gecomponeerd. In beide delen betreft het een aaneenrijging van elkaar al dan niet overlappende klankgebeurtenissen. Daarbij ligt de notentekst (de toonhoogtes dus) voor meer dan driekwart van het verloop van de symfonie weliswaar van begin tot eind vast, maar worden de episodes in kwestie niet gedirigeerd; slechts de aanhef en het slot ervan worden door de dirigent aangegeven. Binnen die episodes, die sterk variëren in lengte en complexiteit, gelden ritmiek, tempo, frasering, agogiek en dynamiek slechts bij benadering. Kortom, de musici brengen hun partijen te berde als ware het dat ze voor zichzelf zitten te spelen. Lutoslawski wil door deze aanpak, door hem gecontroleerde aleatoriek genoemd, de spontaneïteit van het musiceren bevorderen. En uitgerekend die spontaniteit was een eigenschap die er in de jaren vijftig en zestig in het seriële kamp te dikwijls aan moest geloven. Binnen de volledig door gestructureerde opzet van de puur seriële werken - zeker van de mindere goden - daterend uit de periode onmiddellijk voorafgaand aan de totstandkoming van Lutoslawski's Tweede symfonie, was nu eenmaal geen plaats voor om het even welke improvisatie, doordat er tot op de kleinste vierkante millimeter onophoudelijk moest worden geteld en geïntoneerd.
Actieve en creatieve luisterhouding
Anders dan men op grond van het voorgaande zou verwachten, vormen al die episodes in Lutoslawski's Tweede geen doel op zich, maar slechts een middel om een groots en spannend muzikaal betoog mee op touw te zetten en te articuleren. Een betoog waarbij de componist, die zichzelf ooit als de ideale luisteraar omschreef, tracht de verwachtingspatronen van de toehoorder op een ingenieuze manier te manipuleren. Dit laatste zodanig dat ze de ene keer wel en dan andere maal niet worden bevestigd en bovenal: om daarmee vervolgens de muziekliefhebber tot een actieve en creatieve luisterhouding aan te zetten. Dat manipulatieproces krijgt in het schroomvallige eerste deel gestalte bij machte van episodes waarbinnen steeds een tendens naar een climax bespeurbaar is, die echter op het moment suprême stokt. Naarmate het eerste deel vordert neemt de snelheid waarmee de secties elkaar opvolgen toe en lijkt er op een gegeven ogenblik inderdaad een soort hoogtepunt aan te breken (slagwerk) dat nochtans met terugwerkende kracht niet doorzet. Daarna verstomt de muziek gaandeweg en komt het tot een zo extreme spanningsafname of 'onderdruk' dat de toehoorder bijna niet meer gelooft in een echt verlossend en beslissend hoogtepunt. Dat is precies het 'nulpunt' waar Lutoslawski de luisteraar wil hebben, want exact op dat moment zetten de lage strijkers in en klinkt de aanhef van Direct met nog een residu van de blazers uit Hésitant .
Orkaan
De spanning die bijkans totaal afwezig leek wordt voelbaar om niet te zeggen onafwendbaar en allengs tot het ondraaglijke opgevoerd. Totdat het 'point of no return' is bereikt en er geen houden meer aan is. De luisteraar wordt beloond voor zijn geduld. En hoe! Maar nog is het definitieve hoogtepunt niet bereikt. Dat laatste geschiedt vlak voor de afsluiting van het werk. Daar - na de enige en lange sectie waarbinnen van een gefixeerde en dus niet aan het toeval onderhevige metriek sprake is en de muziek dus op de ouderwetse manier wordt gedirigeerd - barst het geheel totaal uit zijn voegen en excelleert het orkest in een ware orkaan van geluid. Vervolgens wordt er naar een slotakkoord toegewerkt, dat op zijn beurt een aantal malen wordt herhaald. Opnieuw zet Lutoslawski zijn luisterschare op het verkeerd been, want het slotakkoord blijkt toch geen slotakkoord te zijn, want hierna volgt nog een episode van enkele lage solostrijkers, waarin de muziek niet zozeer eindigt maar in een intrigerend luchtledig continuüm oplost.
Erepalm
En dat is dan de afsluiting van een van de meest fascinerende symfonieën van de afgelopen 20ste eeuw, die - ook al is het nu het Lutoslawski-jaar - op de concertprogramma's alom de grote afwezige is. En dat is een reden te meer deze gloednieuwe opname met enthousiasme te verwelkomen. Niet alleen omdat er, maar dat heb ik elders op deze site al geschreven, tussen Lutoslawski en het BBC Symphony Orchestra een warme en intensieve band bestond (vergelijkbaar met die tussen het Koninklijk Concertgebouw Orkest en deze componist indertijd), ook omdat Gardner en de zijnen voor een vertolking tekenen die alleen al in termen van geluidskwaliteit om te zoenen is. Ook indien men deze uitvoering ondergaat in de tweedimensionale stereo-opstelling wordt men automatisch getroffen door een uitmuntende perspectiefwerking, aangename scherpte en diepte van de klank. Over de omgang met de vele aleatorische passages kan men in een enkel geval twisten; zo vind ik soms dat bepaalde passages net een fractie te snel worden afgebroken. Op dit punt blijft de uitvoering onder Lutoslawski zelf (EMI, in diverse goedkope en budgetseries heruitgegeven) een sensatie op zich en dus een concurrent van belang. Maar in vergelijking met de andere uitvoeringen onder Antoni Wit (Naxos), Roman Kofman (cpo), Salonen (Sony, verreweg de minste door zijn cosmetische, onderkoelde en gehaaste aanpak) en Wojciech Michniewski (Somm Recordings) is Gardner degene die de erepalm zonder meer mag wegslepen.
Theatrale gebaren
Ook vanwege zijn aandeel in het Celloconcert waarin de solopartij verbluffend suggestief wordt gespeeld door een van de jonge genieën op cellogebied, Paul Watkins. Net als in de Tweede symfonie is dit stuk uit diverse - veelal aleatorische - episodes opgebouwd die in dit geval over vier sterk contrasterende en in elkaar overgaande delen zijn uitgesmeerd. Theatrale gebaren ontbreken hier niet en, hoe abstract de muziek ook is, soms heeft men qua gestiek het gevoel bij Lutoslawski's Celloconcert met een eigentijdse pendant van Strauss' Ein Heldenleben van doen te hebben, waarbij - dit in tegenstelling tot Strauss - de held, lees: de cellist uiteindelijk als overwinnaar uit het strijdperk tevoorschijn treedt. Een uitvoering door Watkins, Gardner en het BBC Symphony Orchestra, die - samen met die van Rostropovitsj en de componist zelf (EMI) alsmede die van Christian Poltéra en onze landgenoot Jac van Steen (BIS, met het Wiener Rundfunk Sinfonieorchester) - tot de beste ooit vereeuwigd behoort en opnieuw uitmuntend in de bytes is gevangen.
Als bonus bevat deze cd nog een van Lutoslawski's werken uit zijn laatste en meer melodische fase, ook in termen van thematische ontwikkelingen en wel in de vorm van Grave (1980), oorspronkelijk geschreven voor cello en piano maar twee jaar nadien omgewerkt voor cello en strijkorkest. Opmerkelijk is de het gegeven waarmee de solocello dit korte werk begint: de aanhef van het voorspel tot Debussy's lyrische drama Pelléas et Mélisande, waarmee Lutoslawski niet alleen een eerbetoon aan deze Franse toondichter heeft willen schrijven maar ook een in memoriam voor de Poolse musicoloog Stefan Jarocinski, die een spraakmakend boek op zijn naam heeft gebracht over het muzikale symbolisme in de muziek van Debussy en die tevens een interviewbundel vervaardigde met Lutoslawski. Watkins en Gardner tekenen opnieuw voor een prachtige uitvoering van dit soms aan de stijl van Frank Martin herinnerende grafschrift. Samenvattend: een pracht van een discografische uitgave om het Lutoslawski-jaar mee op te luisteren!
|
|