CD-recensie

 

© Maarten Brandt, februari 2008


 

Foulds: ‘A World Requiem’ op. 60.

Jeanne-Michèle Charbonnet (sopraan), Catherine Wyn-Rogers (mezzo-sopraan), Stuart Skelton (tenor), Gerald Finley (bariton), Trinity Boys Choir, Crouch End Festival Chorus, Philharmonia Chorus, BBC Symphony Chorus en BBC Symphony Orchestra o.l.v. Leon Botstein.

Chandos CHSA 5058 • 90' • (2 sacd's)

 


Het kan gek lopen, maar er was een tijd dat John Foulds (1880-1939) samen met Edward Elgar en Arnold Bax tot de meest bekende Engelse componisten behoorde. Elgar’s populariteit heeft eigenlijk nooit aan kracht ingeboet, in tegenstelling tot die van Bax, maar de laatste decennia is daar veel aan veranderd en wemelt het van opnamen van zijn werk. dit niet alleen op labels als Lyrita en Chandos, ook op Naxos. De herontdekking van Foulds heeft aanzienlijk langer op zich laten wachten. Afgezien van enkele schaarse registraties op Dutton en Lyrita heeft het tot na de millenniumwisseling moeten duren alvorens zijn klinkende nalatenschap in den brede werd ontsloten. En wel met name door de inzet van het City of Birmingham Symphony Orchestra onder leiding van zijn huidige chef-dirigent Sakari Oramo. Oramo en de zijnen brachten op het Warner Classics label maar liefst twee spraakmakende cd’s met orkestwerken van deze originele muziekvinder uit in wiens stijl tal van invloeden een rol spelen.

Het geval wil namelijk dat Foulds, die zich aanvankelijk bekwaamde binnen het domein van de lichte muziek, zijn blik naar het oosten is gaan richten teneinde zich te kunnen verdiepen in de door hem intens bewonderde Indiase muziek. Hij schreef zelfs stukken voor inheemse instrumenten uit India. Ook in zijn op westerse leest geschoeide symfonische, concertante en kamermuziekcomposities zijn de sporen van de Indiase toonkunst bespeurbaar. Foulds experimenteerde kwistig met Indiase toonladders, wat onder meer tot uitdrukking komt in zijn ‘Essays in the modes for piano’ (1920-1927) maar tevens in zijn grootse ‘Three Mantra’s for orchestra and wordless chorus’ (1919-1930). Laatstgenoemd werk behoort, evenals zijn ‘Dynamic Triptych for piano and orchestra’ (1927-1929), tot de hoogtepunten uit zijn oeuvre. In 1935 vertrok Foulds naar India om zich daar toe te leggen op het verzamelen van volksmuziek. Daarnaast werd hij belast met de leiding van de Europese muziekafdeling van de Indiase Radio in New Delhi, richtte hij een orkest op en ontwikkelde hij een aan Skriàbin verwant zijnde filosofie waarin hij een muzikale synthese bepleitte van Oost en West. In 1939 verhuisde hij naar Calcutta om daar een speciaalzaak voor Indiase muziekinstrumenten te openen. Helaas maakte een cholera-epidemie binnen een week na zijn aankomst een bruusk einde aan zijn leven.

Er werd hiervoor al gesproken over talloze invloeden die Foulds’ stijl kenmerken. Soms, zoals bijvoorbeeld in het tweede van de drie ‘Mantra’s’, kent de muziek een dermate gradueel verloop dat associaties kunnen optreden met de lang nadien ontstane werken van Steve Reich, zij het dat de harmonische context waarbinnen dit geschiedt eerder de vroege Messiaen in gedachten brengt. Het extatische karakter dat sommige stukken van deze Fransman kenmerkt – hier zij verwezen naar diens ‘Turangalîla symfonie’ – is soms evenzeer in Foulds’ klanktaal manifest. Dit neemt niet weg dat ook het typisch Engelse, en soms ietwat naar het oubollige neigende, idioom duidelijk aanwezig is. Het feit bovendien dat dergelijke muzieken soms naast elkaar optreden verleent aan het geheel soms een bizar maar ook fascinerend en vervreemdend karakter. Zeker wanneer Foulds er niet voor terugdeinst om – mede geïnspireerd op de Indiase muziek – kwarttonen te gebruiken, let wel dit al in zijn vroegste en uit 1890 stammende stukken.

Zijn meest omvangrijke en groot bezette werk, het uit 1921 daterende, avondvullende en uit twee gigantische delen bestaande ‘A World Requiem’ biedt wat het voorgaande betreft een adequate afspiegeling van Foulds’ bijzondere stijl. Deze gigantische partituur, waarin grotendeels sprake is van wereldlijke en al dan niet mystieke (deels van Theosofische en Soefi-achtige ideeën doordesemde) teksten is bedoeld als een monumentaal in memoriam voor de slachtoffers van alle nationaliteiten van de Eerste Wereldoorlog. Dezelfde Eerste Wereldoorlog die de dichter Wilfred Owen tot zijn oorlogspoëzie heeft bewogen en die later dankzij het ‘War Requiem’ (1961) van Foulds’ landgenoot Benjamin Britten onsterfelijk zou worden. De naam Britten valt hier niet zo maar. Niet alleen omdat zijn naam is verbonden met een oorlogsrequiem, ook omdat hij fervent pacifist was, iets waarvoor hij zelfs ooit ter verantwoording is geroepen. En, toeval of niet, ook Foulds was tegen onverschillig welk oorlogsgeweld. Hij werd bovendien verdacht van linkse sympathieën. Malcolm McDonald, Foulds biograaf, meent dan ook dat de omstandigheid dat ‘A World Requiem’ enkele jaren na de vuurdoop – op 11 november 1923 in de Londense Royal Albert Hall – in de vergetelheid is geraakt moet worden toegeschreven aan een intrige, bewerkstelligd door hen die Foulds vanwege zijn antimilitaristische houding niet de geschikte persoon vonden om een herdenking met zijn muziek op te luisteren. Gedurende Foulds’ leven is het werk vier maal uitgevoerd, de laatste keer in 1926 en andermaal in de Royal Albert Hall. Pas 81 jaar later, namelijk op 11 november 2007 werd de partituur in dezelfde accommodatie opnieuw tot leven gewekt. Bij die gelegenheid werd ook bovenstaande door Chandos vereeuwigde live-registratie vervaardigd.

De première in 1923 is hoe dan ook een kolossaal evenement geweest. Maar liefst 1250 zangers en instrumentalisten hebben aan het geheel hun medewerking verleend, zodat Foulds’ ‘A World Requiem’ samen met Berlioz’ ‘Grande Messe des Morts’, Mahlers Achtste symfonie en Schönbergs ‘Gurre-Lieder’ tot de massaalst bezette werken uit de vocaal-symfonische literatuur mag worden gerekend. Aan Berlioz’ verpletterende dodenmis herinnert het ‘Audite’ uit het eerste deel van Foulds’ ‘A World Requiem’ waarin achtereenvolgens koperfanfares uit elk der vier windstreken de revue passeren alvorens ze op imposante wijze worden gecombineerd. Aan Mahlers ‘Sinfonie der Tausend’ doet de opstelling van de sopraansolo hoog op het podium denken, die ook in Foulds requiem vanuit de verte tot ons klinkt. Niet zozeer stilistisch alswel qua opzet zijn de twee delen van Foulds’ ‘Opus Magnum’ aan Mahlers Achtste het nodige verplicht, speciaal wat het tweede deel betreft, dat zich in hemelse sferen afspeelt en waarin Foulds zijn exquise kleurenpalet met een ongelooflijk raffinement ten toon spreidt. Zo bijvoorbeeld in het sterk aan de drie ‘Mantra’s’ verwant zijnde ‘Elysium’ waarin de preminimalist Fould op een superieure manier van zich doet spreken. Want bij alle massaliteit is er gaande het verloop van dit bijzondere Requiem dikwijls van kamermuziekachtige texturen sprake, en dit is weer een punt van overeenkomst met het tweede deel uit eerder genoemde Mahlersymfonie. Bij alle verscheidenheid in sferen, variërende van piëteitsvol tot en met mystiek en aards tot en met verheven, maakt de totale opzet van ‘A World Requiem’ een uiterst consistente indruk. Dat laatste valt voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de aanhef van het eerste deel, het eigenlijke Requiem aeternam hetwelk door een motief wordt geschraagd dat in vrijwel alle volgende en naadloos met elkaar verbonden zijnde episodes van zowel het eerste als het tweede deel op allerhande niveaus en al dan niet gemodificeerd, een rol speelt waardoor het opus een onwrikbare samenhang vertoont.
Voor een stuk waar geen uitvoeringspraktijk van bestaat, dit in tegenstelling tot Mahlers Achtste en Schönbergs ‘Gurre-Lieder’, mag de ‘revival’ van Foulds’ grandioze ‘A World Requiem’ zonder meer geslaagd worden genoemd.

De ruimtelijkheid van de opname is buitengewoon fraai, ook al had ik me – zeker vanuit de huidige superaudio-mogelijkheden – nog wat meer diepte kunnen voorstellen. Maar gegeven het feit dat het om een live-uitvoering gaat is het muzikale resultaat absoluut verbluffend. De vervoering, de extase (tweede deel) maar ook de iriserende klankpracht van het tweede deel; het is er allemaal en solisten, koren en orkest weren zich onder vervoerende directie van Leon Botstein uiterst kranig. Ik hoop dan ook dat een Nederlandse uitvoering, waarbij ik vanwege de immense bezetting aan de zaterdagmatinee denk, niet al te lang op zich zal laten wachten. Deze muziek verdient het ten volle om wereldwijd gehoord te worden. En, last but nor least, nu is er eindelijk ook eens een alternatief voor Brittens wel heel dikwijls gespeelde ‘War Requiem’ hoe ontroerend deze compositie ook is.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links