CD-recensie

 

© Maarten Brandt, januari 2022

Debussy/Nott: Suite symphonique

Schönberg: Pelleas und Melisande op. 5

Orchestre de la Suisse Romande o.l.v. Jonathan Nott Pentatone PTC 5186782 • 47' + 42' • (2 sacd's)

Opname: juni 2019 (Schönberg) & nov. 2020 (Debussy), Victoria Hall, Genève

   

Als er wel iets kan worden gezegd over Claude Debussy's opera Pelléas et Mélisande is het wel dat dit werk aanzienlijk meer vragen oproept dan het beantwoordt. Wat dat betreft staat deze partituur op één lijn met Schönbergs monodrama Erwartung. In beide composities, om het even hoe fundamenteel ze stilistisch ook van elkaar verschillen, gaat het om de meest afgrondelijke diepten van de condition humaine. In feite raken we daarmee aan het geheim van de allergrootste kunst die er, behalve om er van te genieten, toe dient de mens te confronteren met datgene waar hij of zij het liefst ver weg van zou blijven, van die sensaties in het innerlijk die hem of haar evengoed kunnen bedreigen als in een staat van extase doen aanbelanden. Ja, waarbij het gaat om ontregelende ervaringen waar uiteindelijk alle woorden voor tekort schieten.

Debussy's enige voltooide muziekdrama hoort ondubbelzinnig in die categorie thuis, waarbij het geniale libretto van Maurice Maeterlinck sterk allusief is geladen, want er wordt op van alles gezinspeeld, meestal zonder dat de portee ervan wordt uitgesproken. Want de woorden dienen, hoe belangrijk ook, louter als vehiculum voor een inhoud die zich grotendeels voorbij 'des wetens eind' bevindt, een inhoud die au fond slechts ervaren kan worden maar niet in gefixeerde data kan worden omgezet.

Stilte
Dat wil geenszins zeggen dat de woorden geen betekenis hebben, want het tegendeel is waar. Elke syllabe, om het even welke zucht of kreet ook is tot de nok toe geladen met een suggestiviteit die in al haar subtiliteit niet minder dan adembenemend is. Waarbij men zich bovendien nog voor ogen moet houden dat de betekenis van datgene wat er gezongen wordt zich niet in maar eerder onder en/of tussen de woorden bevindt. En meer in het bijzonder: in de stilte die gestalte krijgt bij machte van de exquise cesuren waarvan Debussy's Pelléas als weinig andere muziekdramatische werken zo is doordesemd. Opvallend is dat de componist van een gewone klassieke orkestformatie gebruik maakt zonder onverschillig welke toeters of bellen. Pianissimo en mezzoforte zijn, enkele zeldzame luide passages daargelaten - zoals gedurende het eind van het vierde bedrijf - de in overheersende mate aanwezige dynamische sterktegraden.

Muzikale nectar
Pelléas et Mélisande kent een lange ontstaansgeschiedenis en er bestaan twee versies van, een zonder en een met orkestrale tussenspelen in welke laatste gedaante het geheel door Debussy werd geautoriseerd. John Eliot Gardiner voerde bij de Opéra van Lyon het eerste ontwerp (voltooid in 1898, de debussiaanse pendant van een Bruckner-Urfassung dus) uit dat ook op dvd (Arthaus) werd vastgelegd en waarin die symfonische intermezzi dus ontbreken. Het resultaat is hoe men het ook wendt of keert dat eerder het opera-achtige van het werk wordt onderstreept, dan het muziekdramatisch-symfonische karakter. Vlak voor de vuurdoop op 30 april 1902 in de Opéra-Comique te Parijs zag Debussy zich - mede gezien de changementen op het toneel - genoopt extra muziek te componeren, teneinde dusdoende tijd te winnen. Iets wat hij dankbaar uitbuitte door de muzikale spanningsbogen te intensiveren. Overigens heeft hij ook na de première nog tal van zaken aangepast. Hoe spannend het vanuit puur dramatisch oogpunt ook is om die oerversie te beleven, waar Gardiner trouwens op een zeer overtuigende wijze een lans voor breekt, juist door die toevoeging van de tussenspelen heeft zowel de diepzinnig- als raadselachtigheid van het stuk nog substantieel aan gewicht gewonnen. Immers, het betreft hier al het andere dan verstrooiende 'tussendoortjes', maar, integendeel, ultiem geraffineerde instrumentale exploraties van een niet zelden intimiderende en bedwelmende pracht, om niet te zeggen dat de muzikale nectar van Pelléas et Mélisande er op superieure wijze in is vervat.

In het licht van het bovenstaande is het geen wonder dat de magische klanktaal van dit grandioze opus tot ver in onze tijd sterk en in zeer positieve zin tot de verbeelding heeft gesproken - ook al waren er uitzonderingen; zo noemde iemand Pelléas et Mélisande ooit een "opera over motregen" - en wel zodanig dat bijvoorbeeld de componist Marius Constant en de dirigent Erich Leinsdorf uit de al genoemde tussenspelen orkestsuites samenstelden die met een zekere regelmaat ook zijn uitgevoerd en voor cd vastgelegd. Getuige bijvoorbeeld een spraakmakende opname van het arrangement van laatstgenoemde door de Berliner Philharmoniker onder leiding van Claudio Abbado voor Deutsche Grammophon.

Kapstok
Maar hoe staat het nu met de nieuwe Pentatone-release met de wereldpremière van Pelléas et Mélisande, Suite symphonique van de dirigent Jonathan Nott? Geheel anders dan met de adaptaties van Constant en Leinsdorf. Niet alleen is er een reusachtig tijdsverschil ten opzichte van de zojuist genoemde bewerkingen die maximaal - afhankelijk van de gekozen tempi - 25 a 30 minuten in beslag nemen, want Notts Suite symphonique duurt maar liefst 47 minuten. Nee, Nott beperkte zich geenszins tot de tussenspelen, maar heeft juist fundamentele onderdelen van het drama in het totaal betrokken en deze dusdanig consistent met elkaar verbonden dat er een resultaat is ontstaan dat zich laat beluisteren als een eerste of tweede helft van een concertavond. Dit betekent ook dat bij momenten, en dat zijn er nogal wat, de zanglijnen in instrumentale partijen zijn omgezet. Dit weer op een manier dat indien men het muziekdrama niet zou kennen de indruk zou kunnen postvatten dat het om een van meet af aan zuiver-orkestrale partituur zou gaan. Een muziek, kortom, die teneinde deze te kunnen genieten niet perse een inzicht vereist in de handeling, wat voor ons die de opera wel kennen natuurlijk allerminst eenvoudig is, maar het gaat om het principe. Is het muziekdrama door zijn sterk symbolische gehalte al uiterst esoterisch met als gevolg dat het verhaal slechts als kapstok dient voor iets wat daar lichtjaren ver van is verwijderd; nog nadrukkelijker gaat dit op voor deze symfonische suite die de allure heeft van een groots en tegelijkertijd tot in de fijnste finesses uitgewerkt symfonisch gedicht met, tussen haakjes, een lengte welke die van de symfonieën - om ons nu tot Frankrijk te beperken - van Ernest Chausson en César Franck overtreft.

'Tour de force'
In het boekje lezen we het volgende in het uitstekende essay van Nigel Simeone dat op slag de essentie van Notts bedoelingen duidelijk maakt:

'Most of the music is presented in the order it comes in the opera and its substance is pure Debussy (the very rare exceptions to this are a handfull of linking notes to ease the symphonic flow from one section to another). As Nott himself puts it, his aim is 'to let the leitmotivs and the orchestra tell the story. The interludes, through their leitmotivic structure, tell us what the characters (dus van Golaud, Mélisande en Pelléas MB) are thinking, but from a symphonic point of view, these make no sense withouth the dramatic events in between.'

Voor degenen die de opera hebben gezien of gehoord wordt op deze wijze een onmiskenbaar duidelijke narratieve structuur in het leven geroepen, voor hen bij wie dat niet het geval is resteert een hoogst intrigerend symfonisch betoog en een dienovereenkomstige opbouw, waarbij het ene het andere niet uitsluit zo naadloos is dat narratieve met het symfonische element versmolten. Voorwaar een 'tour de force' waar Nott meesterlijk in is geslaagd en waarbij de toehoorder als het ware evengoed zijn eigen verhaal kan verzinnen, dan wel gewoon zonder meer onder de ultieme bekoring komen van deze hemels mooie muziek die het op en top verdient om dikwijls in de concertzaal ten gehore te worden gebracht. Zeker wanneer dat zo mooi gebeurt als door het Orchestre de la Suisse Romande, een van de orkesten waarover Nott als chef de scepter zwaait. Een zeer gelukkige samenloop van omstandigheden aangezien dit fameuze ensemble dankzij onder het beleid van onder anderen chef-dirigent Ernest Ansermet grote faam genoot op het gebied van de Franse muziek in het algemeen en die van Debussy in het bijzonder (Ansermet maakte met dit gezelschap voor het Decca-label maar liefst twee opnamen van Debussy's Pelléas et Mélisande!) Iets wat aan iedere noot valt af te horen.

Topklassement
Een symfonische en narratieve structuur alsmede een kwistig gebruik van Leitmotive staan ook centraal in Schönbergs uit 1903 daterende 'Symphonische Dichtung' Pelleas und Melisande. De orkestbezetting is, in tegenstelling tot die van Debussy's gelijknamige opus, zeer omvangrijk, terwijl het stilistische idioom vooral wortelt in dat van Wagner en (Richard) Strauss (het was overigens Strauss die Schönberg op het toneelstuk van Maeterlinck opmerkzaam maakte). En qua motivische en thematische verwerking in dat van Brahms, een componist voor wie Schönberg niet alleen een grenzeloze bewondering koesterde, maar die hij tevens als een zeer vooruitstrevende toondichter beschouwde. Als er al een verwijzing is naar Debussy, niet thematisch maar in termen van klankkleur, dan de korte en exquise episode (ingeleid door een harpglissando) die het overlijden van Mélisande markeert en voorafgaat aan de afsluitende geleding van het werk. De concurrentie die Nott wat Schönbergs Pelleas und Melisande betreft heeft te verduren is inmiddels natuurlijk moordend. Niet dat er in technische zin ook maar iets valt aan te merken op Notts weergave van deze partituur, want ook hier blijft geen detail onderbelicht, maar echt opwindend vind ik deze uitvoering niet. Alles komt keurig voor het voetlicht, maar wie daarna de opname onder Karajan (uit 1974, vastgelegd voor DG in het kader van een groots aan de orkestwerken van Schönberg, Webern en Berg gewijd project waarmee de Berliner Philharmoniker geschiedenis hebben geschreven) hoort met zijn rijke, opulente en niet zelden verzengende klank, hoort een bijkans ander werk. Of neem de minstens zo imposante vertolking van 'ons' Rotterdams Philharmonisch orkest onder David Zinman (Philips), die als nauwelijks een ander drama en een ongekende grandeur perfect sluitend weten te realiseren. Wie op zoek is naar een vastlegging van recentere datum - vereeuwigd in 2013 - moet bij de Dortmunder Philharmoniker en zijn toenmalige chefdirigent Jac van Steen zijn (MDG), die het vuur in Schönbergs Pelleas hoog laten oplaaien en een ideale balans hebben gevonden tussen een meeslepende passie en een tegelijkertijd verzadigd en transparant klankbeeld. En - uiteraard is deze opsomming verre van compleet - uit de oude doos is er uiteraard nog de hemelbestormende verklanking onder Dimitri Mitropoulos (onder andere verschenen op Music & Arts). Bij geen van deze uitvoeringen komt Nott in de buurt, hoe toegewijd en precies het Orchestre de la Suisse Romande onder zijn handen ook speelt, maar het geheel komt me uiteindelijk net te klinisch en te analytisch voor als gevolg waarvan men door deze muziek onvoldoende in de ban wordt geslagen. Maar omwille van Debussy is deze dubbel-cd een absolute aanrader die wat dat onderdeel aangaat zonder ook maar de geringste twijfel ondubbelzinnig in het topklassement thuishoort.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links