|

CD-recensie
© Maarten Brandt, oktober 2024
|
Bruckner: Symfonie nr. 9 in d, WAB 109 (editie Nowak)
Tonhalle-Orchester Zürich o.l.v. Paavo Järvi
Alpha 1068 • 61' •
Opname: sept. 2023, Tonhalle, Zürich
|
|
|
De Negende symfonie van Anton Bruckner behoort, evenals Bachs Hohe Messe , Beethovens Opus 131, Wagners Tristan en Debussy's Pelléas et Mélisande – om slechts enkele voorbeelden te noemen - tot de categorie kunstwerken die men onder de noemer van het eschatologische zou kunnen rubriceren. Eschatologie is van oudsher een theologisch begrip en als zodanig in het bijzonder, we beperken ons hier gemakshalve tot het Christendom, verbonden met het Bijbelboek Openbaring en ook met het fenomeen eindtijd. Wanneer we echter het eschatologische loskoppelen van de Bijbel en andere heilige boeken, dan zou men kunnen stellen dat het in deze om al die kwesties gaat die nadrukkelijk betrekking hebben op de grote existentiële, fundamentele en finale levensvragen. Vragen die nooit in hun geheel kunnen worden beantwoord, maar wel ten diepste raken aan de zingeving in het bestaan van de mens op deze turbulente planeet. Het geval wil nu dat het juist de kunsten zijn die ons duurzaam bewust kunnen maken van het intrinsieke belang van deze vragen. De kunsten waar telkens opnieuw – en nu in toenemende mate – door onze politici op wordt bezuinigd. Een van de misverstanden schuilt in de omstandigheid dat die kunsten elitair zijn en dat men om daarvan te kunnen genieten ingewijd zou moeten zijn in alle keukengeheimen. Niets is minder waar. Een indrukwekkende zonsondergang is een gebeurtenis die even mysterieus is als een strijkkwartet van Beethoven of een symfonie van Bruckner.
Nieuwe territoria
Van laatstgenoemde wordt wel abusievelijk beweerd dat hij – de Studie- en de zogenaamde 'Annulierte' symfonie meegerekend - elf maal probeerde dezelfde imposante symfonie te schrijven. Dat dit nergens op slaat maken onder meer de Zesde, Zevende, Achtste en Negende symfonie duidelijk. Werken die hemelsbreed van elkaar verschillen. En Celibidache mag dan – op zich niet onterecht – hebben beweerd dat de Achtste “Das Zenith des symphonischen Komponierens” is, de Negende symfonie is qua harmonisch idioom van een radicaliteit die haar voorgangster toch danig in de schaduw stelt. En dan hoeft men slechts aan het adagio te denken (wat mij betreft het meest aangrijpende uit de negentiende-eeuwse symfonische literatuur, maar over smaak valt niet te twisten), waarin men niet alleen pre-echo's van Mahlers Tiende symfonie (het beruchte schreeuw- of doodsakkoord) en Schönbergs monodrama Erwartung bespeurt, maar tevens ‘Vorahnungen' van Messiaen en Ligeti (speciaal van diens orkeststuk Lontano). Met andere woorden, met zijn Negende, aan de andere kant (mede vanwege de toonaard d-klein en de oernevel van waaruit het eerste deel zich ontvouwt) toch schatplichtig aan de laatste symfonie van zijn grote voorbeeld Beethoven, betreedt de componist nieuwe territoria en vergroot hij ook de dimensies van zijn concept. Zo bevat Bruckners symfonische zwanenzang het langste openingsdeel uit zijn symfonische oeuvre, uitgezonderd dat van de oerversie van de Derde symfonie (overigens eveneens staande in d-klein!).
Wisselend beeld
Van Beinum, Jochum, Haitink, Giulini, Celibidache en nog tal van anderen hebben hoogst imposante vertolkingen van deze symfonie op hun naam gebracht, om het even hoe hun visie op deze fenomenale partituur ook verschilt. Dit binnen redelijk vlotte en zeer brede tempi, waarbij er ten overvloede nog eens op zij gewezen dat dit op zich beschouwd niet alles zegt over het niveau van de interpretaties in kwestie. Bruckner dirigeren is een vak, waarbij het niet in de laatste plaats draait om het voelbaar maken van de overgangen tussen de diverse secties en het besef dat de vele ‘Generalpausen' geen afwezigheid van muziek belichamen maar een onlosmakelijk element van de klinkende architectuur uitmaken. Paavo Järvi is bepaald geen onbekende in Brucknerland, getuige de cyclus die hij met het HR Sinfonieorchester Frankfurt voor RCA opnam en de nu lopende nieuwe reeks die hij met het Tonhalle-Orchester Zürich aan het vastleggen is. Hiervan zijn de Zevende en Achtste symfonie recentelijk door collega Aart van der Wal voor deze site besproken. Gaven de RCA-registraties een wisselend beeld te zien, dit is opnieuw het geval met de opnamen die Alpha nu uitbrengt. Over het orkestspel om te beginnen niets dan lof. Dat laatste is niet alleen de verdienste van Järvi, maar ook toe te schrijven aan het feit dat eminente Brucknerdirigenten als onder anderen Haitink en Blomstedt voor dit orkest hebben gestaan en hebben gegasteerd met symfonieën van de meester uit Ansfelden.
‘Suspense'
Wanneer ik nu Järvi's beide lezingen van de Negende (de eerste werd vereeuwigd in 2008) en deze nieuwe naast elkaar leg, moet ik toch zeggen dat die oude vertolking door haar bezonkenheid en vergeestelijking een aanzienlijk diepere indruk op mij maakt dan wat Järvi met het Tonhalle-Orchester laat horen. Daar doet het feit dat de weergavekwaliteit van deze Alpha-uitgave hoger scoort dan van de RCA-disc niets aan af. Natuurlijk zijn er schitterende momenten, waarbij ik denk aan de vol ‘suspense' stekende inzet van de coda van het eerste deel, maar ook de imposante cesuur na de hoofdclimax van het adagio, alvorens de coda aanbreekt. En zo zijn er wel meer plekken in deze lezing aan te wijzen die het predicaat grandioos op en top verdienen, Maar toch ontbreekt er iets wat moeilijk te verwoorden is. Bij gebrek aan beter zou ik het de mystieke onderstroom willen noemen, een soort spanningsveld waarbinnen het geheel zich dient te manifesteren. Iets dat niet meteen hoor- maar wel voelbaar moet zijn, wil er van een overtuigende Bruckner-ervaring sprake zijn. Hoe dan ook, het niveau van de Achtste symfonie uit Zürich wordt hier niet gehaald.
Dat Järvi, net als de overgrote meerderheid van zijn collega's, voor de driedelige versie opteert is zijn goed recht. Maar uit het niveau van de toelichting blijkt dat de toelichtster (Franziska Gallusser) onder een steen leeft getuige de zinsnede:
“Die Bruckner-Schüler Ferdinand Löwe und Franz Schalk haben anscheinend Seiten aus der Finale der Neunten verschenkt und verkauft. Durch dieses fahrlässige (wenn nicht Kriminelle) Vorgehen haben sie dazu beigetragen, dass Manuskriptseiten verloren gegangen sind und nur ein – cursivering van mij – lückenhaftes Fragment überliefert wurde.“
Geen woord over de wetenschap dat het materiaal voor dit slotdeel uiteindelijk zo goed als volledig aanwezig bleek en laat staan de realisaties van William Carragan, het onder supervisie van Benjamin-Gunnar Cohrs staande viertal en Sébastien Letocart. En dat in het Brucknerjaar 2024. Dit kan echt niet!
|
|