CD-recensie
© Maarten Brandt, september 2023 |
De Zevende behoort samen met de Vierde en op enige afstand gevolgd door de Negende tot de meest gespeelde en dus ook op geluids- en beelddragers uitgebrachte werken van de Oostenrijkse uit het pittoreske Ansfelden geboortige symfonicus Anton Bruckner. De première, die plaatsvond te Leipzig op 30 december 1884 onder supervisie van Arthur Nikisch en zeker de niet lang daarna in München gerealiseerde uitvoering met op de bok Herman Levi, brachten Bruckner eindelijk een succes van substantiële allure, misschien wel het grootste in zijn leven. Toch is de opzet van de Zevende verre van conventioneel te noemen. Zeker wanneer men dit opus met de Vierde vergelijkt, want na een uitvoerig eerste deel en een adagio van een nog grotere lengte volgt niet alleen een scherzo dat der traditie getrouw natuurlijk beduidend korter is, maar bovendien een in speelduur ten opzichte van de eerste twee gedeeltes zonder meer uiterst beknopte finale (het slotdeel van de Vierde is daarentegen het langste van die symfonie). Kortom de echte portee van de Zevende , zowel muzikaal als dramaturgisch gezien, is vervat in het openingsdeel en het – mede geïnspireerd door het heengaan van Bruckners grote idool Richard Wagner – beroemd geworden adagio. Een schitterend brok muziek waarvan de coda het eigenlijke ‘in memoriam' voor de grote klankmagiër uit Bayreuth is en het aandeel van de Wagnertuba's, die Bruckner in deze symfonie voor het eerst gebruikt, extra nadrukkelijk geprofileerd uit de verf komt. Snel en langzaam als relatieve begrippen De Duitse musicoloog Carl Dahlhaus heeft het zo fraai geformuleerd:
Toegepast op Bruckner kan dit niets anders betekenen dat wanneer men een uitvoering van diens klinkende nalatenschap ondergaat zich niet of nauwelijks na het begin van enig tijdsverloop meer bewust moet zijn en het gevoel ontstaat van “zo en niet anders”. Dit onafhankelijk van de fysieke tijdsduur. Hoe vreemd het ook moge klinken, in dit opzicht sorteren de vertolkingen van – om ons tot de extremen van het spectrum te beperken - de Zevende symfonie onder Van Beinum met het Concertgebouworkest (Decca) en Celibidache met de Berliner Philharmoniker (dvd op EuroArts) vrijwel hetzelfde effect. Ook al doet eerstgenoemde over hetzelfde traject ‘slechts' ruim 58 en Celibidache maar liefst 85 minuten. En beide vertolkingen behoren zonder ook maar de geringste twijfel in het topklassement thuis. Geladenheid in de finale Maar het probleem is voor mij dat Shani de partituur te ‘buchstäblich' aanpakt en ons meeneemt van moment naar moment, zodat de Zevende Bruckner aan ons oor voorbijtrekt als een reeks op zich mooie plaatjes en niet als één monumentale spanningsboog. Waar het aan schort is de onderhuidse spanning, de ‘suspense' waar deze muziek het zo bij uitstek van moet hebben. Geen misverstand, alles klopt, elke noot staat volledig op haar plaats, geen detail blijft onderbelicht en toch wordt men niet echt gegrepen en komt de muziek bij vlagen zelfs langdradig over. Dit terwijl Shani met zijn 63 minuten durende uitvoering tot de redelijk vlotte categorie Bruckner-interpreten behoort (het eerste deel duurt onder hem 19'55; dat is bijna identiek aan de timing van Van Beinum). Over ‘le temps' en ‘la durée' gesproken! Maar na het scherzo gebeurt er iets eigenaardigs, want de finale bezit opeens wél die geladenheid die elders vaak node wordt gemist, en – zoals bekend – behoort het laatste deel van de Zevende tot de minst sterke muziek die Bruckner schreef. Met als gevolg dat in nogal wat uitvoeringen, ook onder gerenommeerde Bruckner-dirigenten, deze muziek als een anticlimax overkomt. Zo niet hier, alsof Shani veel van zijn kruit droog heeft willen houden om die reserves tijdens de finale in de strijd te werpen. Dus het gaat beslist te ver om deze nieuwe Bruckner-uitgave als visieloos te bestempelen. Het is wel de vraag of men die opvatting deelt en daarover kunnen de meningen verschillen. Voor mij blijft het feit overeind dat de delen 1 tot en met 3 (met in het Scherzo soms zeer dissonerende passages die als zodanig al op de Negende symfonie vooruitlopen) veel sterkere muziek bevatten dan de finale. Maar, nogmaals als het om het fameuze spel van de Rotterdammers op zich gaat, komt u geen moment ook maar iets te kort. Wát een schitterend orkest! index |
|