CD-recensie

 

© Maarten Brandt, juni 2018

 

Bruckner: Symfonie nr. 8 in c (versie 1890, editie Nowak)

Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks o.l.v. Mariss Jansons
BR Klassik 900165. • 80' •
Live-opname: 13-18 november 2017, Philharmonie im Gasteig, München

   

Mariss Jansons en Bruckner, ziehier een relatie die tijdens zijn voormalige chef-dirigentschap bij het Koninklijk Concertgebouworkest altijd van een nogal wisselend gehalte was. Wist bij hij met de symfonieën Drie, Vier en Zeven een behoorlijke tot grote indruk te maken, met de Zesde en vooral de Negende kon hij amper uit de voeten. Ook het niveau van de opnames van het RCOlive-team waren, zacht uitgedrukt, van tamelijk uiteenlopende kwaliteit, met als absoluut dieptepunt de registratie van de Negende, die zowel opnametechnisch als interpretatief tot verreweg de minste uit de - rijk gevulde - catalogus behoort. Aan de balk mag dan weer dat Jansons zich als een pleitbezorger betoont voor Bruckners laatste inzichten, zich niet laat verleiden tot de Orel/Haas-uitgaven (Erste Kritische Gesamtausgabe) en trouw blijft aan de edities van Nowak, een trend die met de komst van Chailly bij het KCO al werd ingezet en nadien zelfs door Haitink tijdens een van zijn gastdirecties van de Achtste werd overgenomen. Bij de Bayerische Rundfunk was dit na de oorlog overigens al lang het geval waar Eugen Jochum school heeft gemaakt met zijn verdediging van Nowaks Zweite kritische Gesamtausgabe.

Is Jansons niet een echte Bruckner-dirigent van het kaliber Haitink (Philips en RCOlive), Celibidache (DG en EMI), Wand (RCA, uitvoeringen van diverse symfonieën in tal van verschillende verklankingen) of Jochum (DG en EMI), toch zijn er altijd weer uitzonderingen die de regel bevestigen. Een zo'n uitzondering is deze live-vastlegging van de Achtste die er beslist mag zijn en waarin de Letse maestro wat Bruckner betreft zich ondubbelzinnig van zijn beste kant laat zien of beter: horen. Niet dat deze uitvoering tot de meest vergeestelijkte of dramatische lezingen van deze symfonie der symfonieën behoort, want wat dat aangaat blijven bovengenoemde vertolkingen elk in hun soort zonder meer onovertroffen.

Donkere klank
Maar ik heb met volle teugen van deze uitvoering genoten, niet in de laatste plaats van de schitterende, dikwijls diep-sonore en warm-getimbreerde opname met een fraaie definitie van de ambiance van de befaamde Philharmonie im Gasteig van München, dezelfde ruimte waarin wijlen Celibidache ooit zijn onvergelijkbare en mystieke Bruckner-rituelen celebreerde. Haitink sprak in een interview met ondergetekende over de in de goede zin des woords donkere klank die Jochum eertijds bij het Concertgebouworkest aan Bruckners late symfonieën wist te ontlokken. Welnu, dat die klank de Beierse keurtroepen nog steeds in het bloed zit gebakken, dat bewijst deze opname van begin tot eind. Het is deze combinatie van donkerte, warmte en sonoriteit die de huidige Brucknerklank van het KCO in substantiële mate ontbeert. En veelal ook al ontbeerde onder Jansons en daarvóór Chailly (Decca). Wat echter hier klinkt is, overdrachtelijk gesproken, een Bruckner gesneden uit het beste en diep-goudbruine eikenhout en dit alles voorzien van een aura en sfeertekening die de suggestie wekken dat men zich bij het concert in kwestie aanwezig waant. Let wel, we hebben het nu over een opname die is gereproduceerd op een normale stereo-cd zonder toeters of bellen en onverschillig welke surround-modus. Een niet geringe prestatie. Toch is er één vreemd detail vermeldenswaard en dat betreft het scherzo, om precies te zijn de maten 49-56 en 183-190 (bij de recapitulatie viel het fenomeen me iets minder op) waarbij in het eerste geval de pauken eerder van links uit de luidsprekers lijken te komen en in het tweede van rechts. Gezien het feit dat deze opname op basis van meerdere concerten is gesneden zou dit of met de opstelling van het orkest dan wel met de positie van de microfoons te maken kunnen hebben.

Glorie
Jansons' visie op de symfonie zou men in de goede zin des woords klassiek kunnen noemen met over de gehele linie evenwichtige tempi. Dit alles zonder noemenswaardige versnellingen en vertragingen en met een hoogst evenwichtig rubato. Een omstandigheid waardoor Jansons dichter bij Haitink dan bij Jochum staat, wiens dikwijls van accelerandi vergezelde crescendi dan wel legendarisch waren maar die door wat in de partituur staat absoluut niet worden gelegitimeerd. Het openingsdeel is bezien vanuit de proporties van deze verklanking het relatiefst (speelduur 16'38, Jochum was daar veel vlotter en Haitink in zijn latere opnames juist nog een fractie langzamer) breed opgezette onderdeel van deze uitvoering. Het adagio neemt een kleine 25 minuten in beslag, tegen Wand en Haitink gemiddeld 27 à 29 minuten (in hun meest gerijpte vertolkingen), maar niettemin maakt Jansons' aanpak geen moment een gehaaste indruk. En het is opvallend hoe fraai en organisch de climaxen gestalte krijgen en dat laatste was nu juist een enorm manco in Jansons' uitvoering van de Negende met het KCO. Ook de finale kent prachtige momenten, hoewel na de felle expositie de spanning daar even wat terugloopt. Nu is Bruckner, zoals bekend, in zijn slotdelen doorgaans minder op dreef dan de delen daarvoor en de Achtste is op die regel geen uitzondering, ook al is de coda waarin de componist de hoofdthema's van alle delen van de symfonie meesterlijk met elkaar combineert, een verhaal apart. En daar is ook Jansons weer helemaal in zijn element! En hoort men het Beierse Orkest, dat hiermee nog eens ten overvloede bewijst tot de wereldtop te behoren, nog eens in zijn volle glorie.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links