CD-recensie

 

© Maarten Brandt, november 2008


 

Bruckner: Symfonie nr 9 in d.

Staatskapelle Dresden o.l.v. Fabio Luisi.

Sony SACD 88697299642 • 64' • (sacd)

 

 

 

 


De Dresdner Staatskapelle heeft een grote naam hoog te houden wanneer het om de laatromantische Duits/Oostenrijkse muziek in het algemeen en die van Richard Strauss en Anton Bruckner in het bijzonder gaat. Fabio Luisi, de huidige chef van dit keurensemble, heeft al met de nodige opnamen van eerstgenoemde voor het Sony-label bewezen zich gelijk in het vis in het water te voelen in de eerbiedwaardige traditie van dit orkest. Bruckner gedijde ook al voorbeeldig bij de Dresdners, getuige bijvoorbeeld een legendarische Zevende symfonie waarmee Bernard Haitink de nodige jaren geleden het Amsterdamse Concertgebouw aandeed, een grandioos evenement waarover de liefhebbers terecht nog altijd vol nostalgie de loftrompet steken. En dan zijn er natuurlijk de prachtige opnamen van Eugen Jochum, die de symfonieën 1 tot en met 9 (zijn tweede cyclus voor EMI, de eerste – DG – was met de Berlijners en het orkest van de Beierse omroep) met de Staatskapelle Dresden vereeuwigde, een reeks die inmiddels op Brilliant Classics voor een appel en een ei verkrijgbaar is.

Kortom redenen temeer om deze gloednieuwe Negende Bruckner onder Luisi met hooggespannen verwachtingen tegemoet te zien. Voor een deel worden die verwachtingen ook bevredigd. Luisi valt qua benadering het beste te vergelijken met Haitink, getuige - op het scherzo na, dat zeer ‘wuchtig’ en breed in de steigers is gezet - gematigde (maar niet te langzame) tempi en de afwezigheid van de neiging de muziek meer te willen laten zijn dan zij is. Ook al laat hij zich op ongeveer drie kwart van het adagio (Nowak, vanaf letter K tot maat 150) plotseling verleiden tot een accelerando waar de partituur totaal geen aanleiding toe geeft en welke aanpak even de naam van Jochum in herinnering brengt. Iemand immers die nogal eens een crescendo van een versnelling vergezeld deed gaan.

De sonoriteit, maar dat valt van dit orkest ook niet anders te verwachten, van de Wagner-tuba’s in het adagio is glorieus. Tijdens de bezonken momenten, en dat geldt voor alle delen, wordt er bijna kamermuziek gemaakt. Toch zijn er ook bezwaren, en die liggen vooral op opnametechnisch gebied. Waar de klank gedurende eerder genoemde intieme passages uitmunt in een opperste transparantie, heeft die bij de climaxen nogal eens een wat dichtgetimmerd karakter en lijkt het plafond opeens heel laag. Natuurlijk is dit een live-opname, maar ook dat in aanmerking genomen ben ik beter gewend, getuige bijvoorbeeld de vele opnamen van deze symfonie onder Günter Wand (RCA, Hännsler/Profil), maar tevens de schitterende en dynamisch rijker en expansiever klinkende eveneens live vastgelegde vertolking van de Berliner onder Daniel Barenboim (Teldec, ooit terecht met een Edison onderscheiden). Het koper komt meestal scherp gearticuleerd uit de luidsprekers, behalve gedurende de tutti waarin het klankbeeld soms weinig reliëf vertoont. Ook de strijkers missen bij vlagen voldoende glans, zeker in het openingsdeel waar ze af en toe zelfs dun overkomen. Bovendien zou de laagte beter doortekend kunnen zijn. Men vergelijke op dit punt de schitterende SuperAudio registratie van het Radio Filharmonisch Orkest onder Jaap van Zweden (klik hier voor de bespreking) voor het Japanse Exton-label en het verschil is duidelijk, zeker als u als proef op de som het hoogtepunt van het Adagio van beide uitvoeringen naast elkaar legt. Samenvattend, een grotendeels fraaie Negende die met een geslaagdere opname beter uit de verf zou zijn gekomen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links