![]() CD-recensie
© Maarten Brandt, februari 2008 |
|||||||||||||||
Bruckner: Symfonie nr. Sinfonieorchester Aachen o.l.v. Marcus Bosch. Coviello Classics COV 30711. Hoewel de Negende symfonie van Bruckner als zo goed als voltooid kan worden beschouwd (men leze het fascinerende artikel (in het Engels) van collega Aart van der Wal op deze site: klik hier) en wat dat betreft op geen stukken na valt te vergelijken met de staat waarin Mahlers Tiende symfonie (klik hier) is overgeleverd wordt het opus nog steeds in verreweg de meeste gevallen in zijn driedelige gedaante uitgevoerd. Daarom alleen al is het bijzonder om bovenstaande cd te kunnen signaleren waarop de symfonie compleet en wel valt te beluisteren, dus met het gigantische slotdeel in de editie van Nicola Samale, John Phillips, Giuseppe Mazzuca en Benjamin-Gunnar Cohrs uit 2006, die op kleine punten afwijkt van de uitgave door dit viertal zoals die in 1992 door het Linzer Bruckner Orchester onder leiding van Kurt Eichhorn (Camerata) werd vereeuwigd. Over de - overigens op het eerste gehoor - kleine verschillen kan ik U niet adequaat informeren, aangezien ik niet over de beide partituren van de finale beschik. Grote verschillen zijn er echter signaleerbaar tussen de vertolkingen van Eichhorn en Bosch. Bosch is over de gehele linie de snelste. De enige die Bosch in snelheid weet te overtreffen (althans wat het adagio betreft) is Bruno Walter in zijn opname op het label Movimenta Musica met de Wiener Philharmoniker uit 1953 (uiteraard zonder finale). Ik zet de timings voor de aardigheid even op een rijtje.
Nu zeggen timings niet alles. Er zijn snelle Bruckner-dirigenten die evenzeer weten te overtuigen als langzame. Dat bewijzen, om ons twee voorbeelden te beperken, de schitterende interpretaties van Eduard van Beinum (Philips), iemand uit het snelle kamp, en Sergiu Celibidache (EMI, zijn uitvoeringen met de Münchner Philharmoniker) wiens legendarisch brede tempi staan als een huis. Een en ander heeft natuurlijk ook te maken met de wijze waarop de temporele eb- en vloedbewegingen zich verhouden tot de basispuls en in die verhouding waren beide voornoemde dirigenten meesters zonder gelijke. Daaraan kan Bosch absoluut niet tippen, ook al mag het beslist aan de balk dat deze live in de Akense Sint Nikolaibasiliek vastgelegde Brucknervertolking bewijst dat het ensemble in kwestie van uitstekende kwaliteit is met een opmerkelijke Bruckner-expertise. Het ligt in de bedoeling dat Bosch en de zijnen alle symfonieën uitbrengen. De nummers 3 (in de oerversie uit 1873), 5, 7 en 8 zijn reeds verschenen. Hoewel het orkestspel in deze volledige Negende op zich genomen verrassend goed is en zich kan meten met de betere radiogezelschappen, viel het resultaat me tegen. Wat me nog het meest stoort is de - mede door het te gejaagde tempo - misplaatste lichtvoetigheid van het Adagio, dat - om het even hoe men het ook wendt of keert - tot de meest bijzondere uitingen van Bruckner moet gerekend. Nu is het zo alsof de dirigent dit enerverende brok muziek opzettelijk minder gewicht heeft willen toekennen om de portee van de finale beter te doen uitkomen. Alsof men datzelfde met het Adagio van de Achtste zou doen, omdat daar ook nog een gigantisch slotdeel op volgt. De grootste interpretaties van laatstgenoemd werk (Jochum, Karajan, Wand en Celibidache) nemen juist alle tijd in dit Adagio en dat had ook hier moeten gebeuren. Natuurlijk kan men tegen Eichhorn inbrengen dat hij bijvoorbeeld het slotdeel wel erg breed neemt maar de temporele balans tussen de overige delen en de finale is daar wel aanzienlijk beter dan hier, waarbij men niet aan de indruk ontkomt dat bij Bosch het geheel perse op een cd moest passen. Hoe dan ook de finale komt er in verhouding het beste af, maar mist voor mij toch de grandeur van Eichhorn, die - ondanks enkele wellicht aanvechtbare vertragingen - als geen ander tot op heden duidelijk wist te maken dat de finale van Bruckners Negende een ongekend 'Opus ultimum' is. index | |||||||||||||||