CD-recensie

 

© Maarten Brandt, januari 2009


 

Berg: Drei Orchesterstücke op. 6 - Lulu-Suite.

Anat Efraty (sopraan), Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Daniele Gatti.

RCO Live RCO 08004 • 55' • (sacd)

 

 

 


Een ding mag aan de balk, op het RCO Live-label verschijnt bepaald niet alleen het gietijzeren repertoire, getuige schitterende registraties van bijvoorbeeld het Vioolconcert van Dutilleux en het symfonische gedicht Sebastian im Traum van Henze. Ook bovenstaande uitgave is het signaleren wat dit betreft ten zeerste waard. Al was het alleen maar omwille van Bergs altijd opnieuw enerverende Drei Orchesterstücke, zonder meer de meest complexe orkestpartituur die deze componist het licht heeft doen zien. Een partituur waartegen die van zijn muziekdrama Wozzeck, waarop deze stukken meer dan eens anticiperen, relatief eenvoudig afsteekt. De problematiek waar iedere dirigent zich mee geconfronteerd ziet is de hypergelaagde opbouw van deze Stücke in het algemeen en de afsluitende Marsch in het bijzonder.

Keuzes

Daarom hanteert Berg in navolging van zijn leermeester Schönberg, met wie hij ten tijde van het ontstaan van deze overigens aan hem ter ere van zijn veertigste verjaardag opdragen stukken, op gespannen voet verkeerde, de aanduidingen 'Haupt'- en 'Nebenstimme'. Helaas is Berg lang niet overal even consequent met die aanduidingen, aangezien er plaatsen zijn aan te wijzen waar bijvoorbeeld de 'Hauptstimme' een minder sterke dynamiek heeft dan de 'Nebenstimme'. Anders dan Mahler - aan wiens aanwijzingen men volgens Boulez (een van de belangrijkste pleitbezorgers van niet alleen Mahler maar ook Berg en diens Orchesterstücke) niets hoeft te veranderen - had Berg toen hij zijn Opus 6 schreef weinig tot geen ervaring met de klinkende praktijk. Dat betekent dat iedere dirigent die dit werk wil gaan uitvoeren voor keuzes komt te staan en zich intensief moet gaan bezighouden met het bereiken van de juiste balans in een geheel waarbinnen simultaan ontzettend veel gebeurt. De al genoemde Boulez was daar een meester in. Zijn oude, ongenaakbare en in de goede zin des woords no nonsense opname uit de jaren zestig van de vorige eeuw met het BBC Symphony Orchestra (Sony) blijft wat dat betreft een van de referenties. Een andere minstens even geslaagde vastlegging is die van de Berliner Philharmoniker onder Von Karajan (DG) die, in tegenstelling tot Boulez, eerder de laatromantische dan de op het modernisme vooruitlopende inslag benadrukt maar dan wel binnen een klankgemiddelde dat, de toenmalige opnametechnische mogelijkheden in aanmerking genomen, de grootst denkbare bewondering verdient. Ook de oude en eveneens voor DG met het London Symphony Orchestra vastgelegde vertolking onder Abbado (zijn remake voor DG met de Wiener Philharmoniker haalt het daar niet bij) is er een om te koesteren. Alleen al vanwege de naadloze precisie waarmee hij de slagwerkfiguren waarmee het Präludium begint, heeft weten te realiseren.

Expressionistisch karakter

En dan het Koninklijk Concertgebouworkest dat begin februari 1961 onder supervisie van wijlen Hans Rosbaud voor de Nederlandse vuurdoop van de Berg-stukken tekende, bij machte van een in haar soort onovertroffen uitvoering. Niet dat alles technisch allemaal klopte, maar ik ken - op één verklanking na, daarover aanstonds meer - geen interpretatie die het verpletterende expressionistische karakter van deze ultiem weerbarstige muziek zo tot in de kern raakt als deze, die dan ook gelukkig is opgenomen in de Anthology of the Royal Concertgebouw Orchestra Volume 3 1960-1970 (RadioNederland/RCO). In februari 1967 dirigeerde Bernard Haitink een reeks fenomenale uitvoeringen van de Drei Orchesterstücke waarin de geest van Hans Rosbaud totaal vaardig over hem bleek te zijn. "De affiniteit van de dirigent was eclatant", schreef de nestor onder de toenmalige muziekcritici Hans Reichenfeld in NRC Handelsblad. "Hij wist de giftige atmosfeer waar te maken in zijn spookachtige geladenheid. Tevens had Haitinks geëngageerdheid echter zoveel distantie, dat hij zorg kon dragen voor de schitterende orkestrale aspecten. Voor het spelelement dus, dat tenslotte ook in deze lugubere compositie aanwezig is." Deze destijds door de NRU (voorloper van de latere NOS) opgetekende radio-opname klinkt ongemeen briljant en transparant en is om die reden dan ook - samen met Bergs Altenberg-Lieder, opus 4 en Ravels L'enfant et les sortilèges - als bonus-cd gevoegd bij de thans helaas niet meer verkrijgbare en onder redactie van Paul Korenhof staande boekuitgave 'Bernard Haitink - Liber amicorum' (Anthos). Te hopen valt dat deze onvergetelijke vertolking nog eens 'officieel' op cd verschijnt.

Kanttekeningen

Maar goed, nu dus Daniele Gatti, de Italiaanse dirigent die met een behoorlijk vaste regelmaat bij het KCO terugkeert en bij een aantal gelegenheden ook composities van Berg heeft gedirigeerd die nu samen op deze superaudio-cd bijeen zijn gezet. Over het resultaat ben ik gemengd, ook al zijn de Drei Orchesterstücke het beste gelukt. Er is voldoende dramatiek en speciaal in de Marsch mogen de climaxen er zijn. Anders dan men bij een sacd zou verwachten wordt het klankbeeld echter niet door de helderheid getypeerd die de eerlijke en zonder opsmuk zijnde radioregistratie van Haitink zozeer typeerde. Ook is het geluid soms (zeker aan de onderkant) aan de te wollige kant. Soms permitteert Gatti zich erg langzame tempi, getuige een wel zeer breed uitgesmeerde vertraging na de eerste walsepisode van het tweede stuk, Reigen.  De opbouw van het Präludium slaagde beter, en de 'Flatterzunge'-effecten van het koper komen daar formidabel uit de verf. De balansproblemen zijn het grootst bij het slagwerk (grote trom, tamtam), een euvel dat kenmerkend is voor veel opnamen van het RCO-label en bijvoorbeeld ook manifest is in de - overigens verder beter klinkende - Vijfde Mahler onder Jansons. De mokerslagen in het fatale slotstuk zijn hoorbaar, maar verzuipen teveel in de totaalklank. Men vergelijke op dit punt Karajan maar tevens Levine (idem DG) en de Berliner, en het verschil is duidelijk (mokers zijn er bovendien in allerlei soorten en maten, en die van het KCO is tamelijk licht gewicht). Maar, al deze kanttekeningen daargelaten, Gatti's benadering is zonder meer meeslepend en houd je bij de les.

Logge massaliteit

Dat laatste kan absoluut niet worden gezegd van de Lulu-Suite, die gebukt gaat onder een soort zwaarte waardoor juist de spitse, macabere en cynisch-humoristische dubbele bodemaspecten van deze bijzondere muziek niet van de grond komen. Gatti begrijpt onvoldoende dat het bereiken van een in de goede zin des woords verzadigde en sensuele klank (sensualiteit schittert alom door afwezigheid en dat in dit werk!) niet hetzelfde is als een logge, zich te langzaam voortslepende massaliteit. Niet dat zijn tempi overal extreem langzaam zijn, maar door het gebrek aan zowel coloristisch raffinement als ritmische veerkracht (zoals in het koortsachtige en palindroomachtige tweede deel) komen ze toch als zodanig op de luisteraar over. Als gevolg hiervan heeft de dramatiek een opgelegd en geforceerd karakter. Wie niet begrijpt wat ik daarmee precies bedoel moet maar eens naar die oude en nog steeds onverminderd legendarische opname van hetzelfde werk met het London Symphony Orchestra onder Antál Dorati (Mercury) luisteren en de zaak zal op slag duidelijk zijn. Ook al omdat ik de sopraan Helga Pylarczyk idiomatischer vind dan de op zich prima zingende Anat Efraty.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links