|
CD-recensie
© Maarten Brandt, juli 2022
|
Bach: Mis in b, BWV 232 (Hohe Messe)
Robin Johannsen (sopraan), Marie-Claude Chappuis (mezzo-sopraan), Helena Rasker (alt), Sebastian Kohlhepp (tenor), Christian Immler (bas-bariton), RIAS Kammerchor, Akademie für Alte Musik Berlin o.l.v. René Jacobs
Harmonia Mundi HMM 90276.77 • 1.44' • (2 cd's)
Opname: aug. 2021, Bürgerhaus, Neuenhagen (D)
|
|
|
Zoals met zovele werken van Bach heeft René Jacobs van meet af aan zowel in zijn hoedanigheid als zanger als die van dirigent een intense band met de Hohe Messe, waarvan hij bijvoorbeeld het altus-aandeel voor zijn rekening nam in de inmiddels legendarisch te noemen registratie van dit Opus Ultimum uit de jaren tachtig door Gustav Leonhardt en La Petite Bande (Deutsche Harmonia Mundi).
Jacobs' eerste opname van deze Hoogmis zonder precedent dateert uit 1992 en werd in 1993 uitgebracht. Twintig jaar later wierp hij zijn blik opnieuw op dit wereldwonder uit de muziekgeschiedenis, wat resulteerde in tweede en bovengenoemde vastlegging die, evenals de oudere, met de Akademie für Alte Musik Berlin werd gerealiseerd (inmiddels heruitgegeven op Brilliant Classics en diverse andere labels).
De discussie over de uitvoeringspraktijk van Bachs vocale muziek en speciaal de omvang van het koor in zijn passies en aanverwante composities is ook anno 2022 niet verstomd. Er zijn fervente aanhangers van het idee dat Bach een voorstander zou zijn geweest van een op en top solistische bezetting, met dus één stemtype per partij, terwijl het aanzienlijk waarschijnlijker is - en elders op deze site kunt u daarover van alles lezen - dat de Thomascantor uit Leipzig er in deze een veel flexibelere mening op nahield. Te meer ook daar hij over de kwaliteit van de zangers, om het zacht uit drukken, veelal weinig te spreken was. Als we Ton Koopman mogen geloven, een van de grootste Bach-experts ter wereld, benaderde een bezetting van 3 à 4 vocalisten per stemtype Bachs ideaal het dichtst. Concerto grosso-principe
Maar de zaak ligt waarschijnlijk nog genuanceerder, blijkens een door Jacobs in het deze uitgave begeleidende boekje aangehaald essay uit 1960 van de muziekwetenschapper Wilhelm Ehmann, getiteld: 'Concertisten' und 'Ripienisten' in der h-Moll Messe Joh.Seb. Bachs. Ehmann verdedigt daarin de stelling dat er niet zozeer van een tegenstelling tussen koor en solisten sprake is, maar dat er al naar gelang inhoud van tekst en muziek daar aanleiding toe geven een combinatie van diverse mogelijkheden ontstaat. Dit met als uitkomst een vocale pendant van het instrumentale concerto grosso-principe. Daarin gaat in het niet om de tegenstelling tussen het concertino en het collectief, maar een rijke afwisseling en zelfs bij vlagen versmelting van beide uitgangspunten. Dit laatste is ook het vertrekpunt van Jacobs' aanpak in deze heet van de naald verschenen nieuwe productie. Waarbij meteen moet worden aangetekend dat het kiezen voor een dergelijke uitvoeringspraktijk niet uniek is, aangezien bijvoorbeeld Jos van Veldhoven met De Nederlandse Bach Vereniging in zijn vertolkingen van de grootschalige koorcomposities van de meester een vergelijkbare opzet huldigt, die overigens op punten weer afwijkt van wat Jacobs in zijn nieuwe uitvoering laat horen. Hoe het ook zij, eens te meer blijkt hieruit - en er toch een onmiskenbaar voortschrijdend inzicht bespeurbaar sedert het begin van wat toen de 'authentieke beweging' werd genoemd - dat kwesties als deze en zaken van aanverwante aard allesbehalve in beton zijn gegoten en dat er, kenmerkend voor de barokmuziek, naar hartenlust werd en wordt geïmproviseerd en geëxperimenteerd. En sterker nog: wil men de historisch geïnformeerde benadering recht doen, hoe vreemd dit wellicht op het eerste gezicht moge overkomen, is juist om het even welke dogmatiek uit den boze Met de muziek kan als het ware 'gespeeld' worden. Met dien verstande dat men zich er wel van bewust dient te zijn dat het - zeker in het geval van Bach - om een edel en verheven spel gaat. Jacobs is zich daar terdege van bewust, kent zijn bronnen, maar gaat daar op een zeer eclectische wijze mee om door alles zodanig naar zijn hand te zetten dat het binnen zijn concept past. En wat dat concept betreft, over smaak valt altijd te twisten, maar dat geldt vanzelfsprekend voor elke vastlegging van een werk met het kolossale soortelijke gewicht als de Hohe Messe.
Wuft dansje
Wie het te doen is om een niet zelden oogverblindende instrumentaal/vocale clarté, komt niets te kort, maar dat vond ik twintig jaar geleden ook al. Deze twee uitvoeringen geven elkaar op dit punt nauwelijks een haarbreedte toe. Over de gehele linie gezien is Jacobs' remake net een fractie vlotter dan zijn eerste vertolking, die ik in die onderdelen waarbij het op een al dan niet onderhuidse spanning aankomt lichtelijk prefereer boven wat we hier horen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het Qui tollis en het Dona Nobis Pacem, maar ook het Et incarnatus est en Crucifixus, waarin men niet alleen een zekere dramatische ondertoon mist, maar ook net die dosis momentum welke deze muziek zo sensationeel kan maken. En dan de aanhef van het Sanctus dat onder Jacobs' handen bijna als een wuft dansje overkomt als gevolg waarvan de extatische impact - men vergelijke op dit punt wat Suzuki (BIS) doet en u begrijpt wat ik bedoel - ver te zoeken is. Het komt allemaal uiterst virtuoos en perfect over - geen zee gaat koor en orkest te hoog - daar niet van, maar het is me allemaal net een fractie te uiterlijk, te wereldlijk zo men wil, terwijl het bij Bach in het algemeen en diens Hoogmis in het bijzonder toch, om het even hoe men het ook wendt of keert, om een klinkende belichaming van metafysica gaat.
Topklassement
Het Confiteor, voor mij het polyfone en spirituele hoogtepunt van het werk, komt heel overtuigend tot leven, ook al kan men erover van mening verschillen, zeker ook met de thesis van Ehmann in het achterhoofd, of in dit ontstellend geniale brok muziek niet meer gedaan had kunnen worden; met een afwisseling tussen choristisch en solistisch georiënteerde passages. En juist dat laatste is iets wat Van Veldhoven (Channel Classics) - en vergeet daarbij ook niet de vertolking in het kader van het All of Bach-project: hoogst imponerend - wel heeft gedaan. En hoe! Maar qua tempo en doorzichtigheid hoort Jacobs wat dit onderdeel betreft niettemin ondubbelzinnig in het topklassement thuis. Last but not least valt er solistisch ook heel veel te genieten, met bijvoorbeeld een van de allermooiste pleidooien voor het Et in Spiritum Sactum Dominum wat ik ooit hoorde door Christian Immler en een uiterst doorleefd Agnus Dei van Helena Rasker. En zo zijn er meer aria's die zeer overtuigend uit de verf komen, ook al is het tempo in het Benedictus (hoe fraai gezongen door Sebastian Kohlhepp ook) echt te hoog - onder de vier minuten en dat is een absoluut record - zodat het te weinig als een oase werkt te midden van de beide Osanna-koren.
Samenvattend, een uitvoering die - en dat is op zich geen negatief feit - bepaalde controversiële kanten heeft, maar tevens de nodige schitterende hoogtepunten en waarbij het uitmuntende niveau van zowel het Rias Kammerchor als de Akademie für Alte Musik buiten iedere verdenking staat, hetgeen mutatis mutandis ook voor de opname geldt. En zoveel is natuurlijk ook zo duidelijk als wat: over een partituur als de Hohe Messe zal nooit het laatste woord gesproken gaan woorden. Gelukkig niet!
|
|