CD-recensie

 

© Maarten Brandt, november 2007


 

Bach: Mis in b, BWV 232 (Hohe Messe)

Carolyn Sampson (sopraan I), Rachel Nicholls (sopraan II), Robin Blaze (altus), Gerd Türk (tenor), Peter Kooij (bas), Koor en orkest van het Bach Collegium Japan o.l.v. Masaaki Suzuki.

BIS-SACD-1701/02 (2 sacd's)

 


Als er één compositie is die tot de 'zeven wereldwonderen' zou moeten worden gerekend is het zonder twijfel Bachs onvolprezen Hohe Messe. Het feit alleen al dat dit werk een versmelting is van delen die over een periode van maar liefst dertig jaar zijn ontstaan, maar dat het geheel desondanks de indruk op de luisteraar achterlaat 'aus einem Guss' te zijn geschreven, is niet minder dan een mirakel zonder weerga. Ook en vooral blijkt uit deze monumentale Hoogmis Bachs grandioze universaliteit. Hoewel het instrumentale apparaat bij uitstek barok is, wordt de meerstemmige schrijfwijze van tal van onderdelen juist gekenmerkt door een duidelijke invloed van de hoogtijdagen uit de renaissance en zelfs de middeleeuwen, terwijl de niet zelden gekruide dissonanten aan deze muziek een sterk toekomstwijzend karakter verlenen. 

Met andere woorden, iedere interpreet van deze partituur kan een of meerdere van bovengenoemde facetten in zijn interpretatie accentueren. Neem bijvoorbeeld John Eliot Gardiner en zijn Monteverdi Choir & Players (DG) in wiens briljante en fonkelende lezing met name het barokke aspect van het geheel wordt belicht, maar de horizontaliteit van de polyfonie, tot uitdrukking komend in die koordelen waarin de zogenaamde 'stile antico' manifest is, zoals bijvoorbeeld in het tweede Kyrie, op het tweede plan is komen te staan. Gardiner vat Bachs miscompositie te veel als een Handel-oratorium op en ziet de instrumentale rijkdom eerder als doel op zich dan als een onlosmakelijk onderdeel van een veel groter geheel.

Daar tegenover staat de ascetische, vergeestelijkte en bezonken versie van Gustav Leonhardt met La Petite Bande (Deutsche Harmonia Mundi) waarin juist dat 'stile antico' element heel sterk is benadrukt. Zijn soevereine visie werkt echt als een spirituele meditatie, als een gebeuren waarin de muziek je als het ware verbindt met het bovenzinnelijke en dit op een manier waaraan iedere opsmuk vreemd is.

De vraag die dan meteen rijst is: zijn twee boven genoemde uitersten binnen één opvatting te verenigen? Het antwoord op die vraag kan sinds binnenkort bevestigend luiden, en wel dankzij de buitengewoon fraaie nieuwe registratie van de grote Japanse Bach-kenner Masaaki Suzuki. Net als Gardiner schroomt hij niet het instrumentale aandeel het volle pond te geven, met onder meer binnen de continuo-sectie zowel orgel als klavecimbel (niet of-of, maar en-en). Een andere overeenkomst met zijn Engelse collega schuilt in het gebruik van een klein koor, wat de doorzichtigheid tijdens de heidens ingewikkelde polyfone episodes enorm ten goede komt. Maar hier stopt verder elke vergelijking met Gardiner, want waar laatstgenoemde over de gehele linie voor snelle en soms zelfs riskant snelle tempi opteert (met een Confiteor waarin alle stemmen zo over elkaar heen tuimelen dat er van de structuur van dit opmerkelijke deel weinig overeind blijft), is Suzuki oneindig veel genuanceerder.

Natuurlijk, als feestelijkheid aan de orde is - men denke aan het begin van het Gloria en natuurlijk het Et resurrexit -  deinst ook Suzuki bepaald niet voor vlotte (zij het nooit gejaagde) tempi terug en laat hij zijn troepen vol aanstekelijk elan en veerkracht musiceren. Maar tijdens de meer ingetogen delen, zoals het eerste Kyrie en het Qui tollis, werpt de Japanse maestro alles wat ook maar bij benadering naar uiterlijk vertoon zweemt verre van zich, en ademt de muziek tot in de kleinste vezels van het betoog volop.

Het grootste verschil tussen Suzuki en vele andere dirigenten is zijn vermogen om niet alleen in het landschap te staan, maar ook het helikoptereffect te realiseren. Net als Leonhardt is de benadering van Suzuki er een die zich langs enorme lijnen ontwikkelt, en waarvan de portee pas duidelijk wordt nadat het opus voorbij is. Een van de lijnen is die welke culmineert in het Sanctus, waarvan ik geen uitvoering ken die zo overweldigend is als deze en waarin de eufore vervoering bijna kosmische dimensies krijgt. Maar die werking krijgt het pas vanuit een grondig besef van het totaal van het werk. Al even magistraal is het afsluitende Dona nobis pacem, dat Suzuki zelfs breder en majestueuzer laat klinken dan Leonhardt.

Maakt dit alles deze verklanking reeds tot een fonografisch evenement van het eerste uur, de solisten doen dat niet minder. Robin Blaze zingt een van de mooiste Agnus Dei's ooit, getuige de eenzaamheid die hij door zijn subtiele dictie in deze aria weet te leggen. Met Gerd Türk en Peter Kooij heeft Suzuki heuse vocale veteranen in huis, wier expertise ook hier voorbeeldig naar voren komt met een onder andere een Quoniam om U tegen te zeggen (hulde ook voor de bespeler van de beruchte maar hier onberispelijk klinkende corno da caccia: Olivier Darbellay). En ten slotte zijn er de twee sopranen, waarvan de eerste niemand minder is dan Carolyn Sampson, die de ene na de ander topproductie aflevert, waartoe ook deze behoort.

Deze kraakheldere en sonore opname werd vereeuwigd in de kapel van de Kobe Shoin vrouwenuniversiteit, dezelfde lokaliteit waar Suzuki ook zijn volledige Bach-cantateproject in vastlegt.  


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links